De
stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en . De aangepaste stam van het werkwoord is de
ik-vorm. Die gebruik je om de persoonsvorm enkelvoud in de tegenwoordige tijd te maken: aangepaste stam (ik-vorm) + t , behalve als ik het onderwerp is of het onderwerp je (jij) erachter staat.
Voor het meervoud gebruik je het hele werkwoord.
verhuizen: ik verhuis, verhuis jij?, jij verhuis t , je ouders verhuiz en
worden: ik word steeds sterker, word jij steeds sterker?, het plan word t steeds sterker, zij word en steeds sterker
Als de stam van het woord eindigt op een t, dan hoef je er geen extra t achter te zetten bij de jij-vorm en de hij-vorm. Maar als de stam eindigt op een d, dan zet je er wel een t achter.
rusten: ik rust, hij rust
worden: ik word, hij word t