Grammar testweek 3 T7

Onderdelen voor de toetsweek:

valkuilen (vb: they're, their, there)
Adverbs / adjectives
one/ones
woordvolgorde

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Onderdelen voor de toetsweek:

valkuilen (vb: they're, their, there)
Adverbs / adjectives
one/ones
woordvolgorde

Slide 1 - Slide

Deze week:
Dinsdag: adverbs / adjectives en woordvolgorde
donderdag: valkuilen en one/ones
vrijdag oefentoets

Slide 2 - Slide

Adverbs adjectives

Slide 3 - Slide

Het doel van deze les:

Aan het eind van deze les kun je adverbs en adjectives invullen in een zin (zoals op de toets).


Slide 4 - Slide

Kies het juiste woord in de zin:
The teacher speaks _______English
A
good
B
well

Slide 5 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
The student doesn't feel _______
A
good
B
well

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
He learns ______
A
fast
B
fastly

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
He takes this _____
A
serious
B
seriously

Slide 8 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
It's a_____ job
A
serious
B
seriously

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
She sings ________
A
beautiful
B
beautifully

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
She is a ________ woman
A
beautiful
B
beautifully

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
the dog barks ________
A
loud
B
loudly

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
the music is very ________
A
loud
B
loudly

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste woord in de zin:
He worked ________ on the project and got a 10.
A
hard
B
hardly

Slide 14 - Quiz

To summarise:

Adjectives -> zeggen iets over een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen). Het staat er vaak voor.
Adverbs -> zeggen hoe iets gebeurt, zeggen iets over een werkwoord.
Achter een adverb staat vaak -ly
uitzonderingen: good-well, hard -hard, fast-fast (meer voorbeelden in the learning corner)

Slide 15 - Slide

woordvolgorde

In het Engels is de woordvolgorde:
Wie, Doet, Wat, Waar, Wanneer

Slide 16 - Slide

Hoe vertaal je de volgende zin:
Mijn broertje speelde gisteren in de tuin

Slide 17 - Open question

Vertaal de volgende zin
We gaan op vakantie met de familie naar Spanje volgende week

Slide 18 - Open question

Vertaal de volgende zin
Ik ga vandaag naar een feestje in Den Helder met mijn beste vriend.

Slide 19 - Open question