Examentraining 2024

Examentraining Nederlands
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 39 slides, with text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Examentraining Nederlands

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Video

Slide 4 - Link

Examenbundel Nederlands
Log in met de code die in jouw boek staat.

Ga naar bladzijde 19 en maak de oriëntatietoets.
Klaar? Nakijken en studieadvies overnemen.

Nagekeken? Dan weet je hoe je er voor staat. Focus op de onderdelen die je moeilijk vindt.

Heel veel succes met leren! 

Slide 5 - Slide

Wat moet je weten voor het examen?
  • teksoorten en schrijfdoelen 
  • hoofdgedachte en onderwerp 
  • signaalwoorden en signaalzinnen 
  • citeren en eigen woorden 
  • functie van tekstgedeelten 
  • veelvoorkomende woorden op het examen Nederlands 
  • samenvatten 
  • beantwoorden van vragen 
  • voorbeeldvragen 
  • argumentatie

Slide 6 - Slide

Tekstsoort en schrijfdoel




In de Nederlandse taal zijn er verschillende tekstdoelen:
1. Tekstsoort = Uiteenzetting
Tekstdoel = informeren dus  objectief en feiten; bijv. een krant
2. Tekstsoort = Betoog
Tekstdoel = overtuigen dus subjectief ; bijv.  sollicitatiebrief
3. Tekstsoort = Beschouwing
Tekstdoel = aan het denken zetten, mening vormen dus objectief en subjectief
bv discussiestukken of meningvormende artikelen


Slide 7 - Slide

Combinaties van tekstsoorten zijn ook mogelijk
  • een betoog met uiteenzettende en beschouwende elementen
  • een beschouwende tekst met betogende elementen
  • een uiteenzettende tekst met betogende elementen


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Schrijfdoelen
Dus in zakelijke teksten onderscheiden we de volgende schrijfdoelen:

1 informeren = krant of studieboek
2 overtuigen = pamflet van een politieke partij of de Jehova's
3 beschouwen (opinieren) = recensie van een boek of een film
4 activeren = folder van de sportschool
5 amuseren = Donald Duck

Slide 10 - Slide

Hoofdgedachte, hoofdvraag en onderwerp
- De hoofdgedachte van een tekst vertelt in 1 zin de boodschap die de schrijver wil overbrengen. Stel jezelf de vraag 'wat wil de schrijver mij vertellen?' Het antwoord is de hoofdgedachte. Let bij het zoeken naar de hoofdgedachte op de kernzinnen in de inleiding en in het slot. De hoofdgedachte van een alinea bestaat altijd uit 1 zin die het belangrijkste is van de gehele alinea. Belangrijk bij het bepalen van de hoofdgedachte zijn de kernzinnen. De kernzin is de allerbelangrijkste zin van een alinea. Kernzinnen vind je meestal aan het begin of aan het einde van de alinea.
- Het onderwerp van een tekst geeft in een paar woorden aan waar de gehele tekst over gaat. Kijk goed naar-> de titel - de kernzinnen - herhaalde woorden in de tekst - de inleiding en de conclusie.
- Ook kan er aan je gevraagd worden om de hoofdvraag te noteren. De hoofdvraag is de centrale vraag van de tekst.


Slide 11 - Slide

Signaalwoorden en signaalzinnen
Verschillende delen van een tekst hebben een relatie met elkaar. De relatie die verschillende alinea's hebben, is belangrijk bij het beantwoorden van de vragen. Mogelijke relaties zijn bijvoorbeeld oorzaak-gevolg, stelling-argumen-subargument, uitspraak-toelichting, doel-middel en verwijzingen.

Signaalwoorden helpen je bij het bepalen van deze relatie. Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en alinea's. Het zijn zogenaamde verbindingswoorden. 

Slide 12 - Slide

Signaalwoorden/tekstverbanden

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Signaalzinnen
Signaalzinnen zorgen ervoor dat het duidelijk is wat er volgt of wat er juist is behandeld.

  1. Aankondigende zinnen: 'Toch zijn er enkele bezwaren. We gaan nu enkele voor-en nadelen bespreken'
  2. Terugblikkende zinnen: 'Van de besproken verklaringen lijkt me de laatste de beste'
  3. Aankondigende en terugblikkende zinnen: 'Welke conclusie kunnen we nu gaan trekken uit bovenstaandeonderzoeksresultaten?

Slide 15 - Slide

Citeren in eigen woorden.
Algemeen: kijk goed wat ze tijdens het examen vragen.
Als ze vragen om een zin, dan schrijf je een zin! (Hoofdletter en je eindigt met een punt). Als ze vragen om een groepje woorden, dan schrijf je een groepje woorden (ongeveer drie woorden, geen hoofdletter en geen punt!). Als ze vragen om 15 woorden, dan schrijf je GEEN 16 woorden! Precies doen wat ze vragen, anders kost het je punten :-(

Citeren is het letterlijk overnemen van een zin of een stukje tekst. Bij citeren zet je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte neer. Tussen de twee gedeeltes zet je drie puntjes. Het hele citaat moet altijd tussen aanhalingstekens staan. Achter het citaat zet je het desbetreffende regelnummer. Voorbeeld: "Citeren is ... tekstgedeelte neer." (regel 1-2)


Slide 16 - Slide

Functies van tekstgedeelte
Delen van een tekst hebben altijd een functie, een bedoeling. Functies van tekstgedeeltes worden weergegeven met behulp van functiewoorden. Als er op het examen aan je wordt gevraagd om de functie van een tekstgedeelte te noemen, krijg je de keuze uit een aantal functiewoorden. Lees altijd eerst het betreffende tekstgedeelte goed door en onderstreep belangrijke stukjes. Kies vervolgens het functiewoord waarvan jij denkt dat die het beste bij de tekst past. (Soms kan een tekstgedeelte meerdere functies bevatten). Op de volgende slide de meest voorkomende functiewoorden.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Beantwoorden van vragen
Dit onderdeel moet je even bekijken/luisteren, het filmpje staat op de volgende slide. Ik weet dat het misschien een beetje saai is, maar het is ERG belangrijk, dus gewoon even doen!

Slide 20 - Slide

Voorbeeldvragen
De exacte vragen op het examen zijn elke keer anders. Elk jaar komen echter wel hetzelfde type vragen terug. Op de volgende slide(s) laat ik je een aantal voorbeelden zien van willekeurige vragen uit examens van de laatste jaren. Het gaat er hierbij niet om dat je het antwoord geeft op de vraag (je hebt tenslotte de tekst niet gelezen), maar dat je weet wat voor type vraagstellingen op het examen kunnen komen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Redeneringen: bestaat uit een standpunt en een of meerdere argumenten.
Argumenten: om een standpunt te onderbouwen gebruik je argumenten.
Drogredenen: soms worden argumenten verkeerd gebruikt in teksten, het zijn dan foutieve argumenten.

Bekijk eerst het filmpje op de volgende slide over redeneringen en argumentaties->

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Bestudeer ....
De info over redeneringen en argumentaties op de volgende slides.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Drogredenen
De drogredenen die je moet kennen zijn in de loop van de jaren gewijzigd. Leer alleen de drogredenen die in deze LU staan. Niet gaan oefenen op andere sites (want dan oefen je misschien de verouderde drogredenen en dan raak je in de war!)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Oefenen
eindexamensite.nl
cambiumned.nl
examenblad.nl

Slide 38 - Slide

Dit is het!
Alles wat je moet weten en kennen.
Doe er je voordeel mee!
Ik wens jullie heel veel succes! 

Slide 39 - Slide