Examentraining 2020



Je hebt nodig: pen en papier
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 26 slides, with text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson



Je hebt nodig: pen en papier

Slide 1 - Slide

Vandaag
Examentraining

  • Herhaling
  • Tips & tricks
  • Wat moet je kennen/kunnen?
  • (Oefenen)

Slide 2 - Slide

  • teksoorten en schrijfdoelen 
  • hoofdgedachte en onderwerp 
  • signaalwoorden en signaalzinnen 
  • citeren en eigen woorden 
  • functie van tekstgedeelten 
  • beantwoorden van vragen 
  • argumantatie 

Slide 3 - Slide

Tekstsoort en schrijfdoel

1. Tekstsoort = Uiteenzetting
Tekstdoel = informeren dus  objectief en feiten
bv krant

2. Tekstsoort = Betoog
Tekstdoel = overtuigen dus subjectief 
bv sollicitatiebrief

3. Tekstsoort = Beschouwing
Tekstdoel = aan het denken zetten, mening vormen dus objectief en subjectief
bv discussiestukken of meningvormende artikelen



Slide 4 - Slide

Combinaties van tekstsoorten zijn ook mogelijk
  • een betoog met uiteenzettende en beschouwende elementen
  • een beschouwende tekst met betogende elementen
  • een uiteenzettende tekst met betogende elementen




Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Schrijfdoelen
Dus in zakelijke teksten onderscheiden we de volgende schrijfdoelen:

1 informeren = krant of studieboek
2 overtuigen = pamflet van een politieke partij of de Jehova's
3 beschouwen (opinieren) = recensie van een boek of een film
4 activeren = folder van de sportschool
5 amuseren = Donald Duck

Slide 7 - Slide

Tekstdoel?

Slide 8 - Slide

Tekstdoel?

Slide 9 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Tot zo ver tekstdoelen en tekstsoorten......

1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte?
3. (Wat is de hoofdvraag?)

Schrijf je antwoorden op

Slide 10 - Slide

Hoofdgedachte, hoofdvraag en onderwerp
- Het onderwerp van een tekst geeft in een paar woorden aan waar de gehele tekst over gaat. Kijk goed naar-> de titel - de kernzinnen - herhaalde woorden in de tekst - de inleiding en de conclusie.


- De hoofdgedachte van een tekst vertelt in 1 zin de boodschap die de schrijver wil overbrengen. Stel jezelf de vraag 'wat wil de schrijver mij vertellen?' Het antwoord is de hoofdgedachte. Let bij het zoeken naar de hoofdgedachte op de kernzinnen in de inleiding en in het slot. De hoofdgedachte van een alinea bestaat altijd uit 1 zin die het belangrijkste is van de gehele alinea. Belangrijk bij het bepalen van de hoofdgedachte zijn de kernzinnen. De kernzin is de allerbelangrijkste zin van een alinea. Kernzinnen vind je meestal aan het begin of aan het einde van de alinea.


- Ook kan er aan je gevraagd worden om de hoofdvraag te noteren. De hoofdvraag is de centrale vraag van de tekst.


Slide 11 - Slide

Signaalwoorden en signaalzinnen
Verschillende delen van een tekst hebben een relatie met elkaar. De relatie die verschillende alinea's hebben, is belangrijk bij het beantwoorden van de vragen. Mogelijke relaties zijn bijvoorbeeld oorzaak-gevolg, stelling-argumen-subargument, uitspraak-toelichting, doel-middel en verwijzingen.


Signaalwoorden helpen je bij het bepalen van deze relatie. Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en alinea's. Het zijn zogenaamde verbindingswoorden. 

Slide 12 - Slide

Signaalwoorden/tekstverbanden

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Signaalzinnen
Signaalzinnen zorgen ervoor dat het duidelijk is wat er volgt of wat er juist is behandeld.


  1. Aankondigende zinnen: 'Toch zijn er enkele bezwaren. We gaan nu enkele voor-en nadelen bespreken'
  2. Terugblikkende zinnen: 'Van de besproken verklaringen lijkt me de laatste de beste'
  3. Aankondigende en terugblikkende zinnen: 'Welke conclusie kunnen we nu gaan trekken uit bovenstaandeonderzoeksresultaten?

Slide 15 - Slide

Functies van tekstgedeelte
Delen van een tekst hebben altijd een functie, een bedoeling. Functies van tekstgedeeltes worden weergegeven met behulp van functiewoorden. Als er op het examen aan je wordt gevraagd om de functie van een tekstgedeelte te noemen, krijg je de keuze uit een aantal functiewoorden. Lees altijd eerst het betreffende tekstgedeelte goed door en onderstreep belangrijke stukjes. Kies vervolgens het functiewoord waarvan jij denkt dat die het beste bij de tekst past. (Soms kan een tekstgedeelte meerdere functies bevatten). 

Op de volgende slide de meest voorkomende functiewoorden.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Argumentatieve vaardigheden
Stelling/standpunt: mening over het onderwerp
Argumenten: om een standpunt te onderbouwen gebruik je argumenten.
Drogredenen: soms worden argumenten verkeerd gebruikt in teksten, het zijn dan foutieve argumenten.

Bekijk eerst het filmpje op de volgende slide over redeneringen en argumentaties->

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Drogredenen
Welke drogredenen ken jij nog?


Schrijf ze op

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Citeren in eigen woorden.
Algemeen: kijk goed wat ze tijdens het examen vragen.

Als ze vragen om een zin, dan schrijf je een zin! (Hoofdletter en je eindigt met een punt). Als ze vragen om een groepje woorden, dan schrijf je een groepje woorden (ongeveer drie woorden, geen hoofdletter en geen punt!). Als ze vragen om 15 woorden, dan schrijf je GEEN 16 woorden! Precies doen wat ze vragen, anders kost het je punten!!!

Citeren is het letterlijk overnemen van een zin of een stukje tekst. Bij citeren zet je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte neer. Tussen de twee gedeeltes zet je drie puntjes. Het hele citaat moet altijd tussen aanhalingstekens staan. Achter het citaat zet je het desbetreffende regelnummer. Voorbeeld: "Citeren is ... tekstgedeelte neer." (regel 1-2)


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Oefenen
Lees eerst goed de tekst
Beantwoord daarna de vragen


Klaar? Geef een seintje. Dan kun je het gaan nakijken. 
Noteer welke vragen je fout hebt.

Slide 25 - Slide

Zorg dat je morgen een boek meeneemt dat je wilt gebruiken voor je mondelinge examen

www.lezenvoordelijst.nl


Neem examen mee! :)

Slide 26 - Slide