Standpunt: wat je vindt van een stelling (eens/oneens)
Signaalwoorden:
- ik vind, ik meen, ik denk dat, ... - mijn conclusie is dat ... - kortom, daarom vind ik, ...
Slide 3 - Slide
1. Standpunt en argumenten
Argument: redenen om een standpunt te verdedigen
Signaalwoorden:
- want - namelijk - omdat - aangezien, immers
Slide 4 - Slide
1. Standpunt en argumenten
Voorbeeld:
Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden (= standpunt), want veel vrouwen worden ertoe gedwongen (= argument)
Slide 5 - Slide
1. Standpunt en argument
Soorten argumenten: feitelijk of waarderend
Feitelijk argument: argument is een feitelijke uitspraak (= waar of niet waar) - hoeft geen ondersteuning
Voorbeeld: Ik ben te jong om alcohol te kopen (= standpunt), want ik ben veertien jaar (argument, feit)
Slide 6 - Slide
1. Standpunt en argument
Soorten argumenten: feitelijk of waarderend
Waarderend argument: argument is een niet-feitelijke uitspraak, een mening - heeft wel ondersteuning nodig, want over meningen kun je verschillen
Voorbeeld: Ik vind dat we naar het strand moeten (= standpunt), want het wordt lekker strandweer (= argument, mening)
Slide 7 - Slide
1. Standpunt en argument
Argumentatie op basis van: - feiten - onderzoek of wetenschap - normen en waarden - vermoedens - geloof of levensbeschouwelijke overtuiging - gezag of autoriteit - nut
Slide 8 - Slide
1. Standpunt en argument
Bespreken opdracht 4-8
Slide 9 - Slide
2. Redeneringen
Redenering = het geheel aan argumenten en standpunt
Slide 10 - Slide
2. Redeneringen
Redenering op basis van oorzaak en gevolg
Het zou me niet verbazen als we allemaal buikpijn hebben (= standpunt + gevolg), want het vlees was nog helemaal rood van binnen, zo slecht was het gebakken (= oorzaak en argument)
Slide 11 - Slide
2. Redeneringen
Redenering op basis van een overeenkomst
Als Geert meegaat krijgen we vast ruzie (= standpunt). De vorige keer dat hij meeging, liep het ook uit de hand (= argument, overeenkomst)
Slide 12 - Slide
2. Redeneringen
Redenering op basis van een voorbeeld
In de VS zingen de toeschouwers voor aanvang van een wedstrijd het volkslied. Ze staan dan allemaal in de houding met hun hand op het hart. Aan bijna ieder huis hangt de vlag (= argumenten, voorbeelden). Amerikanen zijn een nationalistisch volk (= standpunt)
Slide 13 - Slide
2. Redeneringen
Redenering op basis van voor- en nadelen
De studie geneeskunde duurt langer dan andere studies. Ook kun je niet altijd kiezen naar welke universiteit je gaat. (argumenten, nadelen) Maar arts is een mooi beroep: je helpt mensen en verdient ook redelijk goed (argumenten, voordelen). Ik kan me voorstellen dat mensen geneeskunde willen gaan studeren (= standpunt).
Slide 14 - Slide
2. Redeneringen
Redenering op basis van een kenmerk of eigenschap
Jeroen is eigenlijk nog een groot kind (= standpunt), want het liefst speelt hij nog met zijn piratenlego (= argument, eigenschap).
Slide 15 - Slide
Aan de slag!
Maak oefening 9, 10 en 11.
Slide 16 - Slide
Welkom, H4L!
Les 28 | Argumentatieleer
Slide 17 - Slide
Deze week
Maandag: argumenteren
Dinsdag: formuleren (neem je boek NN mee)
Vrijdag: argumenteren (drogredenen)
Vrijdag 9e lesuur, voor wie wil: herkansing ww-spelling
- dit cijfer telt
- zelfde soort toets als eerste
Slide 18 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Basisstructuren:
- enkelvoudig
- meervoudig
- nevenschikkend
- onderschikkend
Slide 19 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Slide 20 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Meervoudige argumentatie
Slide 21 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie
Slide 22 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie
Slide 23 - Slide
3. Argumentatiestructuren
Maak opdracht 12.
Lees tekst 11 en plaats argumenten a tot en met o in de juiste hokjes.