Werkwoordspelling oefenen toets

Werkwoordspelling 
Toets in Kwizl

22 juni

Morgen opdracht voor 0,5 tot 1 punt extra

Cijfer compenseren taaltoets
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling 
Toets in Kwizl

22 juni

Morgen opdracht voor 0,5 tot 1 punt extra

Cijfer compenseren taaltoets

Slide 1 - Slide

Werkwoord bijvoeglijk gebruikt
Schrijf het zo kort mogelijk op. 

Kijk naar het voltooid deelwoord:
verlaten, gebraden, gemeten, gestorven, geschreven. 

Dit blijft hetzelfde!

Slide 2 - Slide

Het verlaten huis.
Het gebraden vlees.
De gemeten afstand.
De gestorven vrouw.
De geschreven brief.

Slide 3 - Slide

Vervloeken - vervloekt (voltooid deelwoord)
Tekenen - getekend (voltooid deelwoord)

Het vervloekte huis
De getekende afbeelding

Alleen een 'e' erachter!


Slide 4 - Slide

Wat is belangrijk?
Tijden van de zin herkennen.
Goed kunnen vervoegen. 
Tegenwoordige tijd (schema)
Verleden tijd en voltooid deelwoord (sterk/zwak)

Spelspieker of TKFSCHPX (voor verleden tijd en voltooid deelwoord)

Slide 5 - Slide

Tijden herkennen .... Welke woorden geven aan dat een zin in de VT staat?

Slide 6 - Open question

Waaraan herken je een voltooid deelwoord?

Slide 7 - Open question

Wat is de gebiedende wijs? Geef een voorbeeld.

Slide 8 - Open question

Waarom schrijf ik verhuisd in 'ik ben verhuisd' met een d?

Slide 9 - Open question

Wat is goed?
A
Het gekochtte horloge zit in mijn tas.
B
Het gekochte horloge zit in mijn tas.
C
Het gekochten horloge zit in mijn tas.

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
A
De verlaten boerderij is afgebrand.
B
De verlate boerderij is afgebrand.
C
De verlatten boerderij is afgebrand.

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
Word je zaterdag 16 jaar?
B
Wordt je zaterdag 16 jaar?

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
Vind je zusje dit een leuke artiest?
B
Vindt je zusje dit een leuke artiest?

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Het team verwachtte veel supporters.
B
Het team verwachte veel supporters.
C
Het team verwachtten veel supporters.
D
Het team verwachtde veel supporters.

Slide 14 - Quiz