Oefentoets criminaliteit hst. 1 t/m 4

Oefentoets hoofdstuk 1 t/m 5
1 / 28
next
Slide 1: Slide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets hoofdstuk 1 t/m 5

Slide 1 - Slide


1. In de regels 10 - 11 van tekst 1 staat dat
Harmen Roeland immateriële schade
heeft geleden.
Welke immateriële schade heeft Harmen Roeland geleden?

A
aantasting van het rechtsgevoel
B
emotionele en geestelijke schade
C
financiële kosten
D
verandering van opvatting over goed en kwaad

Slide 2 - Quiz

Zijn zichtbaar en zijn in geld uit te drukken.
A
immateriele gevolgen
B
materiele gevolgen
C
eigenrichting
D
stereotype

Slide 3 - Quiz

Criminaliteit is tijd en plaats gebonden. Wat is een voorbeeld van tijdgebonden criminaliteit
A
50 jaar geleden was prostitutie verboden, nu niet meer
B
In Duitsland ligt de leeftijd om alcohol te mogen gebruiken op 16 jaar
C
Wanneer er vaak ingebroken wordt zal de verzekeringspremie omhoog gaan
D
Mannen zijn vaker crimineel dan vrouwen omdat er aangeboren verschillen zijn.

Slide 4 - Quiz

Criminaliteit is tijd en plaats gebonden. Wat is een voorbeeld van tijdgebonden criminaliteit
A
50 jaar geleden was prostitutie verboden, nu niet meer
B
In Duitsland ligt de leeftijd om alcohol te mogen gebruiken op 16 jaar
C
Wanneer er vaak ingebroken wordt zal de verzekeringspremie omhoog gaan
D
Mannen zijn vaker crimineel dan vrouwen omdat er aangeboren verschillen zijn.

Slide 5 - Quiz

Fraude plegen en belasting ontduiking door een directeur van een groot bedrijf noem je
A
geweldpleging
B
overtreding
C
witte boorden criminaliteit
D
rechtsgelijkheid

Slide 6 - Quiz

Tekst 1
Enkelband wordt steeds vaker als straf opgelegd
De enkelband wordt in Nederland steeds vaker als straf opgelegd. In 2012
werd de enkelband 900 keer als straf opgelegd, maar in 2016 was dat
1759 keer. De straf wordt vooral opgelegd bij zaken als overvallen en
delicten die met drugs te maken hebben.
Volgens Reclassering Nederland is de enkelband vaak goedkoper dan
iemand opsluiten in de gevangenis. Bovendien kunnen veroordeelden wel
hun relatie, werk of opleiding behouden wat …...................... zou voorkomen.
naar: www.nu.nl van 4 januari 2017 

Slide 7 - Slide

Welk begrip moet op de puntjes in tekst 1 worden ingevuld?
A
eigenrichting
B
klassenjustitie
C
recidive
D
vergelding

Slide 8 - Quiz

Het Wetboek van Strafrecht
A
beschrijft strafbare gedragingen.
B
geeft regels voor het strafproces.
C
vormt formeel recht.

Slide 9 - Quiz

Tekst 2
RIJSWIJK - Het aantal moorden in de grote steden is in 2007 fors toegenomen, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In heel Nederland zijn in 2007 in totaal 164 mensen slachtoffer geworden van moord of doodslag. Dat zijn er vijf meer dan in 2006. In de gemeenten met minder dan 250.000 inwoners daalde het aantal slachtoffers van levensdelicten.
naar: de Stentor van 21 oktober 2008

Slide 10 - Slide

Om een beeld te krijgen van de omvang van de criminaliteit in Nederland wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten onderzoeken en statistieken.
Op welk onderzoek of op welke statistiek zullen de cijfers uit tekst 2 gebaseerd zijn?
A
daderonderzoek
B
politiestatistieken
C
slachtofferonderzoek
D
vervolgingsstatistieken

Slide 11 - Quiz

Er zijn verschillende methodes om de omvang van de criminaliteit in Nederland te meten. Een slachtofferonderzoek is een van deze methoden. Behalve voordelen heeft deze onderzoeksmethode ook nadelen. Wat is een nadeel van het slachtofferonderzoek?

A
De politie registreert niet alle misdrijven even nauwkeurig.
B
Niet alle mensen durven aangifte bij de politie te doen.
C
Selectief opsporingsbeleid van de politie beïnvloed de cijfers voor bepaalde vormen van criminaliteit.
D
Sommige vormen van criminaliteit, zoals vernielingen van openbaar bezit, worden met deze methode niet gemeten.

Slide 12 - Quiz

1. Wat is een voorbeeld van een misdrijf?
A
Zonder kaartje in de tram zitten
B
20 kilometer per uur te hard rijden met de auto
C
Een flesje cola uit de supermarkt stelen
D
Door een rood verkeerslicht rijden

Slide 13 - Quiz

2. Wat is een voorbeeld van een overtreding?
A
Op een onverzekerde brommer rijden
B
Een fiets stelen
C
Een overval plegen
D
Een bushokje vernielen

Slide 14 - Quiz

4. Als je …………………, krijg je geen strafblad.
Welke woorden zijn weggelaten?
A
geweld gebruikt
B
een inbraak pleegt
C
een overtreding begaat
D
een misdrijf begaat

Slide 15 - Quiz

5. Welk antwoord past het beste bij een rechtstaat:

A
De rechters nemen de belangrijkste beslissingen.
B
De rechten van verdachten zijn in wetten geregeld.
C
De rechters bepalen de rechten van gevangenen en verdachten.
D
De politie hoeft zich niet aan de wet te houden.

Slide 16 - Quiz

6. Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
Materiële schade
B
Niet- materiële schade
C
Asociaal gedrag
D
Veelvoorkomende criminaliteit

Slide 17 - Quiz

Uit onderzoek blijkt dat beeldvorming over criminaliteit niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid.
Wat kan daarvan een mogelijke oorzaak zijn?
A
De manier waarop over criminaliteit in de media wordt bericht.
B
De scheiding der machten speelt hier een grote rol in.
C
Criminaliteit is een onbelangrijk thema voor de media.

Slide 18 - Quiz

In Nederland is sprake van een machtenscheiding.
Bij welke macht hoort het Openbaar Ministerie?
A
wetgevende macht
B
uitvoerende macht
C
rechterlijke macht

Slide 19 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het dilemma van de rechtsstaat?
Het dilemma tussen de belangen van ...
A
rechtsbescherming en rechtsgelijkheid
B
rechtsgelijkheid en rechtszekerheid
C
rechtszekerheid en rechtshandhaving
D
rechtshandhaving en rechtsbescherming

Slide 20 - Quiz

Er zijn verschillende oorzaken voor het ontstaan van crimineel gedrag. Iemand die een relatie heeft, kinderen en vrienden zal minder snel crimineel gedrag gaan vertonen dan iemand die weinig contacten heeft. Welk antwoord past hier het beste bij
A
De gelegenheid maakt de dief
B
gebrek aan sociale bindingen
C
psychische problemen
D
recidivisme

Slide 21 - Quiz

Het Wetboek van Strafvordering
A
beschrijft strafbare gedragingen.
B
geeft regels voor het strafproces.
C
vormt formeel recht.

Slide 22 - Quiz

Een jongen van 11 steelt iets uit de winkel. Onder welk strafrecht valt dit?
A
Wordt niet vervolgd.
B
Jeugdstrafrecht
C
adolescentenstrafrecht
D
Volwassenenstrafrecht

Slide 23 - Quiz

De rechten van verdachten zijn vastgelegd in de wet. Welk recht is niet in de wet opgenomen?

Een verdachte heeft recht
A
om te weten waar hij van verdacht wordt.
B
om te zwijgen.
C
om zelf een officier van justitie te kiezen.
D
op een advocaat.

Slide 24 - Quiz

John woont met zijn familie op een woonwagenkamp. Vanaf jongsaf aan hoort hij al klasgenoten zeggen: "Zigeuners zijn criminelen". Volgens welke theorie wordt de kans vergroot dat John de criminaliteit in gaat?
A
bindingstheorie
B
anomietheorie
C
etikettentheorie
D
neutraliseringstheorie

Slide 25 - Quiz

Iemand die steeds opnieuw iets strafbaars doet.
A
recidivist
B
witteboordencriminaliteit
C
sociale controle
D
gelegenheidsmotief

Slide 26 - Quiz

Iemand besluit een delict te plegen omdat het eenvoudig gaat en de pakkans laag is.
A
recidivist
B
witteboordencriminaliteit
C
sociale controle
D
gelegenheidsmotief

Slide 27 - Quiz

Burgers worden beschermd tegen een te grote overheidsmacht en tegen willekeur door de overheid.
A
rechtsstaat
B
rechtsbescherming
C
rechtshandhaving
D
grondwet

Slide 28 - Quiz