werkwoordspelling tt en vt

Wat weet je nog van werkwoordspelling?
1 / 15
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMBO

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat weet je nog van werkwoordspelling?

Slide 1 - Mind map

Wat is een werkwoord dat je kan gebruiken als je niet zeker weet of je een 't' achter een woord moet zetten in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Open question

___ je huis volgende week verbouwd?
____ je boos als ik wegga?
Je beste vriend ___ je baas vanaf morgen.

A
Wordt, word, wordt
B
Wordt, wordt, word
C
Word, wordt, wordt
D
Word, Word, wordt

Slide 3 - Quiz

Zo zat dat
'je huis' is 'het', dus schrijf je het met een 't' erachter. Bij je baas is dat precies hetzelfde.
Je kan bijvoorbeeld ook 'kijken' gebruiken. Dan krijg je: 'kijkt je huis volgende week verbouwd?'. 'kijk je boos..?', en 'je vriend kijkt je baas...'

Slide 4 - Slide

____ abonnee van de krant!
A
wordt
B
word

Slide 5 - Quiz

Noem een werkwoord zoals 'worden' waarbij je goed moet opletten in de tegenwoordige tijd

Slide 6 - Open question

Het allerbelangrijkste ezelsbruggetje voor werkwoorden in de verleden tijd is....?

Slide 7 - Open question

'We __ onze grenzen bij die uitdaging.'
'De meeuw ___ op mijn frietjes.'
A
Verlegden, aasde
B
Verlegden, aaste
C
Verlegde, aasde
D
Verlegten, aaste

Slide 8 - Quiz

Want:
Verlegg- is de stam. de letter G zit niet 't sexy fokschaap, dus schrijf je verleggen in de verleden tijd met de(n).

De stam van azen is az-. De Z zit ook niet in 't sexy fokschaap. de(n) dus 

Slide 9 - Slide

Gebruik je bij sterke en zwakke werkwoorden 't sexy fokschaap?
A
Nee, bij allebei niet
B
Ja, bij allebei
C
Alleen bij sterke ww
D
Alleen bij zwakke ww

Slide 10 - Quiz

Bij sterke werkwoorden gaat dat zo
Jagen verandert in joegen.
Dus je krijgt: ik/jij/hij/zij/het joeg. Niet joegde (en al helemaal geen joegte).
En wij/jullie/zij joegen

Alleen bij zwakke werkwoorden gebruik je 't sexy fokschaap.

Slide 11 - Slide

Aan de slag
je kan kiezen:
  • Nu zelfstandig door met paragraaf 3.1 en 3.2
  • Opdracht 1 van 3.1 doen we klassikaal, daarna zelf verder werken.

Slide 12 - Slide

• Wat vind je van de vakken die je nu hebt?
• Wat is het grootste verschil met de middelbare school? En wat is er hetzelfde? Had je dat verwacht?
• Hoe zijn de docenten hier op school? En de leerlingen?
• Wat moet je leuk vinden als je deze opleiding wil gaan doen?
• Wat wordt er hier op school van jou verwacht?
• Hoe komt het dat je voor deze opleiding hebt gekozen?
• Heb je het naar je zin op deze opleiding? 

Slide 13 - Slide

De schrijfopdracht
Je oude middelbare school heeft gevraagd of jij een stukje van ongeveer 250 woorden over je opleiding wil schrijven voor op hun website. Natuurlijk wil je dat. Zo kunnen de leerlingen uit het vierde jaar een beeld krijgen van hoe het op het mbo is, en lezen ze of jouw opleiding misschien iets voor hun is. Gebruik wat je net hebt besproken met elkaar voor in je tekst.

Slide 14 - Slide

Maak een opzet (dus niet nu al schrijven!) voor je tekst. beantwoordt voor jezelf daarbij de volgende vragen.
• Voor wie schrijf ik?
• Wil ik serieus en zakelijk schrijven?
• Wat wil je publiek graag weten?
• Wat is jouw doel als schrijver?
• Wat vind je belangrijk voor je lezers om sowieso te weten over de opleiding of het mbo?
• Wat zet ik in de inleiding? Wat in de kern? En in het slot?

Slide 15 - Slide