Thema 13: Gas, water en electriciteit

Thema 13: Gas, water en electriciteit
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Thema 13: Gas, water en electriciteit

Slide 1 - Slide

Welke woorden
weet je nog van de
vorige les?

Slide 2 - Mind map

Waarvan is friet/patat gemaakt?
A
De groente
B
Het fruit
C
De aardappels
D
De frituurpan

Slide 3 - Quiz

Wat doe je niet in de vriezer?
A
het vlees
B
het brood
C
de melk
D
het ijs

Slide 4 - Quiz

Verschil frituren/koken. 

Frituren = Je frituurt patat of snacks in de frituurpan. Je gebruikt hiervoor olie. 

Koken =  Je kookt bijvoorbeeld groente. Je gebruikt voor het koken water. 

Slide 5 - Slide

Verschil vriezer en vriesvak. 
Dit is een vriezer. Je vriest hier bijvoorbeeld vlees, brood of groenten in.  
Dit is een koelkast met een vriesvak.  Deze is vaak kleiner. Je vriest hier ook vlees, brood of groenten in

Slide 6 - Slide

Verschil droger en haardroger
Dit is een droger, je droogt bijvoorbeeld kleren of lakens. 
Dit is een föhn, dus een haardroger. Je droogt jouw haren ermee. 
Let op je schrijft föhn! Niet fohn! 

Slide 7 - Slide

Werkwoord invriezen:
Ik vries het eten in. 
Hij/zij/jij/het vriest het eten in. 
Wij/jullie/zij vriezen het eten in. 

Verleden tijd:
Ik vroor het eten in. 
Hij/zij/jij/ vroor het eten in. 
Wij/jullie/zij vroren het eten in. 



Slide 8 - Slide



Ik heb  het eten ingevroren.
Jij hebt het eten ingevroren. (let op!) 
Hij/zij heeft het eten ingevroren.
Wij/jullie/zij  hebben het eten ingevroren.

Slide 9 - Slide

Dictee! 

Slide 10 - Slide