Examen Lezen en Luisteren - Pv42 (2023-2024)

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN
Lesdoelen deze les:
1. Je kent de leesstrategieën.
2. Je kent de luisterstrategieën.
3. Je kent de verschillende tekstsoorten.
4. Je kent de opbouw van een tekst en een luisterfragment.
5. Je kent de signaalwoorden.



1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN
Lesdoelen deze les:
1. Je kent de leesstrategieën.
2. Je kent de luisterstrategieën.
3. Je kent de verschillende tekstsoorten.
4. Je kent de opbouw van een tekst en een luisterfragment.
5. Je kent de signaalwoorden.



Slide 1 - Slide

VOORBEREIDING
In wezen heb je alle lesstof al gehad. Op je vooropleiding, vorig jaar en dit jaar.

Wat je kunt doen, is de stof nog een keer doornemen. Dat kan in Taalblokken (kies dan wel 3F). Ook staan op de volgende slides de belangrijkste onderdelen nog een keer in het kort.  

Slide 2 - Slide

1. LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Oriënterend/verkennend lezen: kan ik deze tekst gebruiken? 
- je let op onderwerp, titel, schrijver, omslag, afbeeldingen.
Globaal lezen: ik wil alleen de hoofdzaken van de tekst lezen. 
- je leest de eerste en laatste alinea + de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
Intensief lezen: ik wil de tekst helemaal begrijpen. 
- je let op het onderwerp en de hoofdgedachte, tekstsoort, tekstopbouw,  tekstverbanden, hoofdzaken en bijzaken. 
Zoekend/gericht lezen: ik zoek specifieke informatie. 
- je let op de lay-out en de tussenkopjes.


Slide 3 - Slide

2. LUISTERSTRATEGIEËN
Vraag je bij elk fragment af: wat is het luisterdoel? 
Oriënterend/verkennend luisteren: Heb ik hier wat aan?
- je let op onderwerp, duur van het fragment, tekstsoort (wat moet ik doen)
Globaal luisteren: ik wil alleen de hoofdzaken weten, de grote lijnen. 
- eerst luister je oriënterend, daarbij ga je na wat de hoofdgedachte is.  
Intensief/ actief luisteren: ik wil het fragment helemaal begrijpen om later voor een ander samen te kunnen vatten. 
- je let op onderwerp, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken.
Zoekend/gericht luisteren: ik zoek specifieke informatie. 
- je let alleen op die informatie die antwoord geeft op jouw vraag. 


Slide 4 - Slide

3. TEKSTSOORTEN
informerend (nieuwsbericht, studieboek)
kenmerk: feiten, neutraal. Jij vormt een mening. 
betogend/activerend (betoog, ingezonden brief, debat, advertentie, folder, reclame, verkiezingsaffiche)
kenmerk: mening (standpunt) en feiten (argumenten), je bent het na afloop wel of niet overtuigd. Ook: je moet wat doen, iets kopen bijvoorbeeld.
instructief (handleiding, recept)
kenmerk: icoontjes, stap-voor-stap, je moet iets op juiste volgorde uitvoeren. 
verhalend/amuserend (toneelstuk, cabaret, strip, gedicht) 
kenmerk: ontspannend, of je wordt aangezet tot denken, wat zou jij doen? 

Slide 5 - Slide

4. OPBOUW
titel ► kenmerk: het onderwerp of iets prikkelends waardoor je verder wilt lezen/luisteren. 

inleiding ► kenmerk: het onderwerp wordt ingeleid. Vaak met een anekdote.

kern of middenstuk ► kenmerk: alinea's met tussenkopjes. Die tussenkopjes zijn de deelonderwerpen. Tezamen vormen ze een geheel, ze hebben te maken met het onderwerp. 

slot ► kenmerk: een conclusie, vraag, samenvatting of blik op de toekomst. 

Slide 6 - Slide

5. SIGNAALWOORDEN

Signaalwoorden geven tekstverbanden aan. Handig om een tekst te verklaren!

  • de tegenstelling [maar, hoewel, toch, echter, aan de ene kant ... aan de andere kant, daarentegen]
  • de opsomming [ten eerste, ten tweede, bovendien, daarnaast, en, ook, tevens, verder, ten slotte] 
  • de toelichting [zo, bijvoorbeeld, zoals, onder andere] ► extra informatie 
  • concluderend [dus, samengevat, kortom, al met al, vandaar] ► samenvatting, of jouw eigen conclusie
  • de voorwaarde [als, indien, mits, tenzij, in het geval dat]  ► als je dit doet, dan krijg je iets
  • het redengevend verband [daarom, omdat, want, namelijk, dus, aangezien, dat blijkt uit, immers] 
  • de tijdvolgorde [gisteren, vervolgens, vroeger, nu, daarna, later, nadat, sinds, terwijl, tijdens, toen]
  • oorzaak-gevolg [als gevolg van, hier-, daar-, waardoor, door(dat), dus, zodat, vanwege] ► 't ligt buiten jou
  • de vergelijking [evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), zo, net als]
  • doel-middel [daarvoor, door middel van, om, met de bedoeling, zodat, opdat, waarvoor]

Slide 7 - Slide

WAT VAAK TERUGKOMT OP EEN EXAMEN
- Tekstverbanden: zoek naar de signaalwoorden om achter de tekstverbanden te komen.
- Onderwerp en hoofdgedachte van een tekst. Lees de titel, inleiding, slot en de  tussenkopjes.  Het onderwerp is in het kort het paraplubegrip, de hoofdgedachte is een korte samenvatting van de hele tekst. 
- Betekenis moeilijke woorden kunnen achterhalen, dus woordstrategieën: context van het woord; even terug- en doorlezen; bekende onderdelen van het woord, bijv. het zelfstandig woord lijkt op een bekend werkwoord. 
NB vraagsoorten: open, gesloten, suggestieve vragen en controlevragen. 

► Fysiek woordenboek toegestaan. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

- Begripsvraag -
Wat is een van de belangrijkste zorgen met betrekking tot de meerval?
A
De verspreiding van ziektes in het water.
B
Het gebrek aan bescherming tegen roofdieren.
C
Het effect op de biodiversiteit en andere vissoorten.
D
De bijdrage aan de verbetering van waterkwaliteit.

Slide 10 - Quiz

- Begripsvraag -
Wat is een mogelijke verklaring voor de toename van de meervalpopulatie?
A
Klimaatverandering en stijgende watertemperaturen.
B
Overmatige visserijactiviteiten.
C
Verontreiniging van rivieren en meren.
D
Een afname in de beschikbaarheid van prooivis.

Slide 11 - Quiz

- Interpretatievraag -
Wat is een reden voor de toename van de meervalpopulatie?
A
Verbetering van de waterkwaliteit in Nederlandse wateren.
B
Overbevissing van andere vissoorten waardoor er meer prooivis is voor meervallen.
C
Beperking van watersportmogelijkheden.
D
Klimaatverandering waardoor meervallen zich hier goed kunnen voortplanten.

Slide 12 - Quiz

- Interpretatievraag -
Wat is een belangrijk zorgpunt met betrekking tot de meerval?
A
Hun vermogen om te gedijen in vervuilde wateren.
B
Hun bijdrage aan het behoud van andere vissoorten.
C
Hun afnemende populatie als gevolg van overbevissing.
D
Hun onschadelijkheid voor het waterleven.

Slide 13 - Quiz

- Interpretatievraag -
Wat is een mogelijke zorg m.b.t. de meerval in Nederland?
A
Hun neiging om te migreren naar andere wateren en ecosystemen verstoren.
B
Hun impact op de beschermde otterpopulatie in Nederland.
C
Het risico dat ze zich voeden met bedreigde inheemse vissoorten.
D
Het feit dat meervallen gewaardeerd worden door sportvissers.

Slide 14 - Quiz

- Evaluatievraag -
Hoe wordt de impact van meervallen op het waterleven beoordeeld?
A
Als positief, omdat meervallen bijdragen aan de biodiversiteit van Nederlandse wateren.
B
Als negatief, omdat meervallen een bedreiging vormen voor inheemse vissoorten.
C
Als onbelangrijk, omdat de meervalpopulatie in Nederland te klein is om schade aan te richten.
D
Als neutraal, omdat de meerval een natuurlijk onderdeel is van het Nederlandse ecosysteem.

Slide 15 - Quiz

- Evaluatievraag -
Hoe wordt de rol van overheid en natuurbeschermingsorganisaties beoordeeld bij het omgaan met de meervalpopulatie?
A
Als effectief, omdat ze al succesvolle maatregelen hebben genomen om de meervalpopulatie te verminderen.
B
Als ontoereikend, er zijn geen concrete stappen ondernomen om de meervalproblematiek aan te pakken.
C
Als irrelevant, omdat de meervalpopulatie geen significante impact heeft op het waterleven.
D
Als tegenstrijdig, omdat sommige organisaties de meerval willen beschermen en anderen willen bestrijden.

Slide 16 - Quiz

- Samenvattingsvraag -
Wat wordt genoemd als een mogelijke verklaring voor de toename van de meervalpopulatie in Nederland?
A
De succesvolle inspanningen van natuurbeschermingsorganisaties om meervallen te beschermen.
B
Klimaatverandering en daarmee gepaard gaande toenemende droogte.
C
Het feit dat meervallen minder vatbaar zijn voor ziektes dan andere vissoorten.
D
De meerval staat bovenaan in de voedselpiramide en kent geen natuurlijke vijanden.

Slide 17 - Quiz

- Samenvattingsvraag -
Wat is een belangrijke zorg met betrekking tot de meerval die in het artikel wordt besproken?
A
De mogelijkheid dat meervallen in Nederlandse wateren uitsterven.
B
Het feit dat meervallen een bedreiging vormen voor otters.
C
De impact van meervallen op inheemse vissoorten.
D
De voordelen van meervallen voor het terugdringen van invasieve soorten.

Slide 18 - Quiz

- Opzoekvraag -
Wat wordt genoemd als een mogelijke reden voor de toename van de meervalpopulatie in Nederland?
A
Klimaatverandering en stijgende watertemperaturen.
B
Overmatige visserijactiviteiten.
C
Verbetering van de waterkwaliteit in Nederlandse wateren.
D
Het afnemende aantal vissen als gevolg van natuurlijke predatoren.

Slide 19 - Quiz

- Opzoekvraag -
Welke zeldzame trekvissen lopen volgens het artikel gevaar door de toename van de meervalpopulatie in Nederland?
A
Zeeforel, paling, zeeprik en fint
B
Zalm, steur, zeeforel en zeeprik
C
Fint, paling, elft en steur
D
Zalm, elft, zeeforel en zeeprik

Slide 20 - Quiz

- Opzoekvraag -
Welke term wordt gebruikt om de meerval te beschrijven in relatie tot andere vissoorten?
A
Bedreigend
B
Nuttig
C
Zeldzaam
D
Onschadelijk

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link

Begripsvraag
Wat is een belangrijk kenmerk van blauwtong volgens het artikel?
A
Het is een ziekte die alleen bij mensen voorkomt.
B
Het wordt verspreid door muggenbeten.
C
Het treft voornamelijk planten en gewassen.
D
Het is een seizoensgebonden ziekte die alleen in de winter voorkomt.

Slide 23 - Quiz

Begripsvraag
Wat wordt in het artikel genoemd als een zorgwekkend aspect van de verspreiding van blauwtong?
A
De verspreiding vindt alleen plaats in geïsoleerde gebieden.
B
Blauwtong kan zich verspreiden naar andere dieren dan vee.
C
De verspreiding stopt volledig in de winter.
D
Blauwtong is niet gevaarlijk voor de landbouwsector.

Slide 24 - Quiz

Interpretatievraag
Wat betekent de titel "Blauwtong verspreidt zich nog voor de winter over heel Nederland"
A
Blauwtong zal zich alleen verspreiden in delen van Nederland waar de winters mild zijn.
B
Blauwtong zal zich waarschijnlijk pas na de winter verder verspreiden in Nederland.
C
Blauwtong heeft zich al overal in Nederland verspreid voordat de winter begint.
D
Blauwtong heeft geen invloed op de seizoensveranderingen in Nederland.

Slide 25 - Quiz

Interpretatievraag
Wat wordt in het artikel genoemd als een mogelijke impact van de verspreiding van blauwtong?
A
Versterking van het Nederlandse immuunsysteem.
B
Toename van de prijzen van landbouwproducten.
C
Verbetering van de gewasopbrengsten in de landbouwsector.
D
Gezondheidsrisico's voor vee en mogelijke economische gevolgen.

Slide 26 - Quiz

Evaluatievraag
Hoe zou je de ernst van de situatie met betrekking tot blauwtong in Nederland beoordelen op basis van het artikel?
A
De situatie wordt niet als ernstig beschouwd, aangezien blauwtong vooral voorkomt bij wilde dieren.
B
Enigszins zorgwekkend, maar er zijn effectieve maatregelen genomen om verdere verspreiding te voorkomen.
C
Zeer ernstig, met een aanzienlijke impact op de veestapel en de landbouwsector.
D
Onduidelijk, aangezien het artikel geen specifieke informatie geeft over de situatie in Nederland.

Slide 27 - Quiz

Evaluatievraag
Hoe wordt de reactie van de Nederlandse autoriteiten op de verspreiding van blauwtong in het artikel geëvalueerd?
A
Als adequaat en effectief, met directe actie om verdere verspreiding te voorkomen.
B
Als overmatig, met buitensporige maatregelen die de landbouwsector schaden.
C
Als onvoldoende, omdat er geen maatregelen zijn genomen om de verspreiding van blauwtong tegen te gaan.
D
Als verwarrend, aangezien het artikel geen informatie geeft over de reactie van de autoriteiten.

Slide 28 - Quiz

Samenvattingsvraag
Wat is een belangrijk kenmerk van de verspreiding van blauwtong volgens het artikel?
A
Blauwtong verspreidt zich vooral tijdens de wintermaanden in Nederland.
B
De verspreiding van blauwtong heeft geen impact op de Nederlandse veestapel.
C
Blauwtong verspreidt zich snel over heel Nederland vóór de winter.
D
De verspreiding van blauwtong is uitsluitend te wijten aan internationale handel.

Slide 29 - Quiz

Samenvattingsvraag
Wat wordt in het artikel genoemd als een mogelijke reactie van de Nederlandse autoriteiten op de situatie met blauwtong?
A
Het verminderen van de veterinaire controles op grensovergangen.
B
Het introduceren van nieuwe maatregelen om de verspreiding van blauwtong tegen te gaan.
C
Het bevorderen van de export van Nederlands vee naar andere landen.
D
Het verminderen van de regulering van de import van veevoer.

Slide 30 - Quiz

Opzoekvraag
Wat is de belangrijkste bron van verspreiding van blauwtong volgens het artikel?
A
Knutten, een muggensoort.
B
Internationale handel in vee.
C
Besmette landbouwproducten.
D
Besmette meststoffen.

Slide 31 - Quiz

Opzoekvraag
Welke sector wordt volgens het artikel het meest getroffen door de verspreiding van blauwtong in Nederland?
A
De land- en tuinbouw-organisatie LTO.
B
De wolsector.
C
De landbouwsector.
D
De voedingsmid-delensector

Slide 32 - Quiz

HET EXAMEN LEZEN EN LUISTEREN

Succes!!

Slide 33 - Slide