Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, voorzetsel

Hoe vind je de persoonsvorm en onderwerp ook alweer?
Morgen ga ik op vakantie.
1. 
2. 
3. 
4. 
 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hoe vind je de persoonsvorm en onderwerp ook alweer?
Morgen ga ik op vakantie.
1. 
2. 
3. 
4. 
 

Slide 1 - Slide

Wat voor woord is het?
Het was heel vol in de kleine speeltuin.





Zoek lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, voorzetsel. 

Slide 2 - Slide

Zinnen ontleden
Nodig: Wisbord
Werkvorm: Klassikaal
Doel: Ik herken de verschillende ontledingen van een zin

Slide 3 - Slide

Instructie
Uitleg op het bord, wisbordje
1. De docent doet het voor
2. een leerling doet het na 
3. Ik doe het zelf (wisbordje) en check mijn eigen instructie

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
De het een

Slide 5 - Slide

Het kopje viel van de tafel.

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
1. Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand

2. Bij een zelfstandig naamwoord hoort een lidwoord

3. Het zelfstandig naamwoord kun je meestal in het meervoud zetten


Slide 7 - Slide

De leerling was zijn sporttas thuis vergeten.

Slide 8 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Staat vaak tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord, maar soms ook achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Slide

Het grote team werd opgesplitst.
Het team is groot. 

Slide 10 - Slide

Werkwoord
Het werkwoord vertelt wat iets of iemand aan het doen is. Het werkwoord vertelt dus wat er gebeurt. 

Slide 11 - Slide

We fietsen, rennen, springen en zwemmen bij de conditietest. 

Slide 12 - Slide

Voorzetsel
Meestal een kort woordje in de zin. 

Geeft vaak een plaats aan. 

Een voorzetsel kan ook iets zeggen over de tijd. 

Slide 13 - Slide

In het stadion zat ik op de tribune tijdens de competitie.

Slide 14 - Slide

Je bent wel actief bezig in de natuur, maar je hoeft niet te rennen. 



De juf doet deze voor.




Slide 15 - Slide

Ik ga elk jaar een weekend weg met mijn hockeyteam. 



De leerling doet het voor.

Slide 16 - Slide

Tijdens de voetbalwedstrijd heeft Younes zijn enkel gebroken. 




Iedereen maakt deze op zijn wisbord. Als je het snapt mag je verder met je taakbrief


Slide 17 - Slide

Extra instructie

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Verlengde instructie aan tafel

Slide 20 - Slide

Wij komen twee keer per week samen in ons clubhuis en bedenken dan activiteiten. 



Heel de klas samen

Slide 21 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Je vraagt WIE of WAT + persoonsvorm

Slide 22 - Slide