1e 10-04-2024

Programma 1e dinsdag

  • Lezen.
  • Terugblik.
  • Huiswerk nakijken.
  • Opdrachten maken. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma 1e dinsdag

  • Lezen.
  • Terugblik.
  • Huiswerk nakijken.
  • Opdrachten maken. 

Slide 1 - Slide

In stilte lezen
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Pv.
  • W.w.g
  • Onderwerp

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

 

Volgende week gaan we naar Spanje verhuizen.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Volgende week gaan we naar Spanje verhuizen.

Slide 5 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Volgende week gaan we naar Spanje verhuizen.

Slide 6 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Bijvoorbeeld:
Volgende week gaan we naar Spanje verhuizen.
W.w.g. = gaan verhuizen.

Slide 7 - Slide

Het onderwerp
Volgende week gaan we naar Spanje verhuizen.

Wie/wat gaan verhuizen? > we  


Slide 8 - Slide

Nieuw zinsdeel: 
het lijdend voorwerp

Slide 9 - Slide

Hoe vind je die?
Wie/wat+ wwg +onderwerp

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
De scheidsrechter gaf de voetballer een rode kaart.

Pv > gaf.
wwg > gaf.
Onderwerp > wie/wat gaf? > de scheidsrechter.
Lijdend voorwerp > wie/wat gaf de scheidsrechter? > een rode kaart.

Slide 11 - Slide

2e voorbeeld
De wielrenner heeft een bergetappe gewonnen.

  • Pv > heeft.
  • Wwg > heeft gewonnen.
  • Onderwerp> wie/wat heeft gewonnen? > de wielrenner.
  • L.v > wie/wat heeft de wielrenner gewonnen? > een bergetappe.

Slide 12 - Slide

Schrijf het lijdend voorwerp op in WORD

1. De student roeide elke dag een vaste route.
2. De docent mailde de cijfers naar de leerlingen.


timer
3:00

Slide 13 - Slide

Het lijdend voorwerp is ...
De student roeide elke dag een vaste route.

Hoe doe je dat?
  1. Pv > roeide (maak de zin vragend).
  2. wwg > roeide (alle werkwoorden uit de zin)
  3. Onderwerp > wie/wat roeide? > de student.
  4. L.v. > wie/wat roeide de student? een vaste route
.

Slide 14 - Slide

De goede antwoorden
1. De student roeide elke dag een vaste route.
2. De docent mailde de cijfers naar de leerlingen.
.

Slide 15 - Slide

Huiswerk nakijken
Pak opdracht 10 van les 4 erbij.

Slide 16 - Slide

Zelfstandig werken

  • Ga naar les 5 van Grammatica 2 en maak alle opdrachten.

Dat is ook het huiswerk voor maandag.

Slide 17 - Slide

Regels in de klas
  1. Tijdens de opstart + uitleg praat je alleen als je je vinger opsteekt en je de beurt krijgt.
  2. Je bent geconcentreerd met je werk bezig.
  3. Als we het lokaal verlaten, staan de tafels recht en zijn de stoelen aangeschoven.
  4. We gaan respectvol om met de docent om.


Slide 18 - Slide

Als je je niet aan de regels houdt
1 streepje = waarschuwing.
2e streepje = Regels overschrijven.
3e streepje = nablijven.

Slide 19 - Slide