This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Formuleren
Slide 1 - Slide
LESDOELEN
Je weet wat bedoeld wordt met verwijsfouten;
Je kunt verwijsfouten herkennen;
Je kunt verwijsfouten verbeteren.
Slide 2 - Slide
Verwijsfout
verwijswoorden zijn:
die, deze, dit, dat, zijn, haar, hen, hun etc.
Slide 3 - Slide
Verwijsfout: oorzaken
Ontbrekende kennis over onzijdige woorden (het-woorden)
Ontbrekende kennis over mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden)
Ontbrekende kennis over meervoudige woorden (de-woorden)
Ontbrekende kennis over betrekkelijke voornaamwoorden
Slide 4 - Slide
Woordgeslacht
Onzijdige woorden (het-woorden), o.a.: - Namen van landen en steden - Verkleinwoorden
Verwijzen met het, dit, dat, zijn: Paul heeft zijn huis geschilderd. Het (dit/dat) is nu groen. Hij gaat het volgend jaar waarschijnlijk weer rood maken.
Slide 5 - Slide
Mannelijke de-woorden
hij / hem / deze / die / zijn
Veel de-woorden zijn mannelijk, tenzij ze achtervoegsels hebben van vrouwelijke de-woorden