Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 12 slides, with text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Slide
Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét:
Jurre / gaat / vanmiddag / een nieuwe koptelefoon / kopen.
wg = gaat kopen
Het werkwoord ‘kopen’ zegt wat Jurre doet.
Slide 2 - Slide
Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt). Het werkwoordelijkdeel van het naamwoordelijk gezegde (ww.deel) bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord
(zijn,
worden,
blijven,
blijken,
lijken,
schijnen).
Slide 3 - Slide
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord.
Het geeft een kenmerk of eigenschap van iemand (of van iets).
Let op: het naamwoordelijk gezegde is een zinsdeel, maar het ww.deel en het nw.deel kunnen los van elkaar in de zin staan.
Slide 4 - Slide
Voorbeeld:
Zoë / wordt / over enkele jaren / een succesvolle balletdanseres.
ng = wordt [een succesvolle balletdanseres]
Het naamwoordelijk deel ‘een succesvolle balletdanseres’ zegt wat Zoe wordt.
Slide 5 - Slide
Met dit stappenplan bepaal je of er een werkwoordelijk gezegde is of een naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Slide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 7 - Slide
H2A-2021
Slide 8 - Slide
H2B-2021
Slide 9 - Slide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 10 - Link
Aan de slag
Slide 11 - Slide
Gebruik de theorie bij het maken van de opdrachten. Volg goed het stappenplan