- Grammatica H1 - verschil persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Eventueel herhalen woordsoorten De Brug
Doel van de les:
- Je maakt zelf de woordenlijst van H3
- Je kunt uitleggen welke woorden een vast voorzetsel hebben.
Inhoud deze les:
Slide 2 - Slide
Stillezen
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Lees het gedicht.
Tel alle zn en vul het aantal in.
Doe hetzelfde voor alle ww en vz.
- 11 zn:Zusje, draadjes, zusje, blik, aai,
kusje, duw, mep, zusje, taal, ander
- 4 ww: zijn, verbinden, heb, is
- 3 vz: met, met, voor
Woordsoorten
Slide 4 - Slide
De kleine kinderen lopen een houten brug op.
ZN
BLW
BN
ZWW
OLW
VZ
kinderen
brug
De
kleine
lopen
een
houten
op
Slide 5 - Drag question
In de brugklas heb je de volgende woordsoorten geleerd:
- Lidwoord
- Zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- Werkwoord (zww en hww)
- vragend en aanwijzend voornaamwoord
- voorzetsel
- bijwoord
Lukten de vorige opdrachten niet goed?
- maak dan eerst WOORDSOORTEN van DE BRUG, voor je verder gaat met de opdrachten van deze week.
Woordsoorten - weet je ze allemaal nog?
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Open question
Voornaamwoorden zijn woorden die iets zeggen over/verwijzen naar een persoon of ding, zonder de persoon of het ding zelf te noemen.
Persoonlijk voornaamwoord: Ik, jij, hij, zij, het, etc.
Bezittelijk voornaamwoord: mijn, jouw, zijn, haar, etc.
Voornaamwoorden
Slide 8 - Slide
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan:
- zij verloren de wedstrijd; pas op, hij bijt!; ik heb het op tafel gelegd.
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 9 - Slide
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is.
Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:
jullie tuin,
ons feest,
jouwbeste vriend.
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Slide
Bez. en pers. voornaamwoord
Slide 11 - Slide
In het schema zie je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn.
Je kunt de woordsoort bepalen door het woord te vervangen door hij, hem of zijn.
Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem.
– Is dit volbloedpaard van jullie? → Is dit volbloedpaard van hem? → jullie = pers.vnw
Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn.
– Dat is haar verrekijker. → Dat is zijn verrekijker. → haar = bez.vnw
Vervangen
Slide 12 - Slide
In onderstaande zin komt vier keer het woord het voor.
Benoem de onderstreepte woorden. Kies uit: lidwoord (lw) of persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw).
'Vergeet het [lw | pers.vnw] maar!', schreeuwde het [lw | pers.vnw] meisje boos, waarna zij zo hard tegen het[lw | pers.vnw] hek schopte dat het [lw | pers.vnw] stukging.
In een zin...
Slide 13 - Slide
In onderstaande zin komt vier keer het woord het voor.
Benoem de onderstreepte woorden.
- Kies uit: lidwoord (lw) of persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw).
- Zet een rood blok over het verkeerde woord
'Vergeet het 1. [lw | pers.vnw] maar!', schreeuwde het 2. [lw | pers.vnw] meisje boos, waarna zij zo hard tegen het 3. [lw | pers.vnw] hek schopte dat het 4. [lw | pers.vnw] stukging.
1. 3.
2. 4.
Slide 14 - Drag question
A
zelfstandig naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
voorzetsel
Slide 15 - Quiz
A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
D
voorzetsel
Slide 16 - Quiz
A
zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voorzetsel
Slide 17 - Quiz
A
zelfstandig naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
D
voorzetsel
Slide 18 - Quiz
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 19 - Quiz
De lokettist overhandigde hun de kaartjes met de nummers van hun plaatsen.
Wat zijn de pers. en bez. voornaamwoorden?
In een zin...
Slide 20 - Slide
Wat:
- Grammatica H1 - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord - hele leerlijn (let op, ook woordsoorten van vorig jaar worden gevraagd. )
Let op:
Heb je moeite met de woordsoorten van vorig jaar?
- Maak dan (een deel) van de opdrachten van De Brug woordsoorten.
Werk netjes, als je iets niet snapt, vraag het dan en ga niet
als een kip zonder kop alles goed rekenen (leer je NIETS van)
Wanneer:
Deze week
Aan de slag:
Slide 21 - Slide
Wat is de juiste schrijfwijze?
A
jou
B
jouw
Slide 22 - Quiz
Wat is het verschil tussen JOU en JOUW?
Slide 23 - Mind map
Wat heb je deze week geleerd bij NE?
Slide 24 - Mind map
Wat moet je over het onderwerp van deze week nog leren bij NE?