Spelling H1

Spelling 
Hoofdstuk 1 blz. 34

Hoofdletters en leestekens

Nodig: LessonUp 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling 
Hoofdstuk 1 blz. 34

Hoofdletters en leestekens

Nodig: LessonUp 

Slide 1 - Slide

Hoofdletters en leestekens

Slide 2 - Mind map


  • Start met een hoofdletter
  • Geef aan dat de zin ten einde is: 
punt, vraagteken, uitroepteken. 
Hoe begin en eindig je een zin?

Slide 3 - Slide

Welk leesteken komt hierachter?

Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 4 - Quiz

  • Start de zin met een hoofdletter
  • Bij namen (alle namen, mensen, bedrijven, landen, plaatsen, aardrijkskundige namen) 
  • Woorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen
Wanneer een hoofdletter?

Slide 5 - Slide

Kloppen de hoofdletters in deze zin?

'S ochtends moet Tim vroeg opstaan.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

De plaatsnaam zet je in
A
kleine letters
B
hoofdletters
C
alleen eerste letter hoofdletter

Slide 7 - Quiz

Hoe schrijf je de naam van de maand?
A
Eerste letter met een hoofdletter
B
Helemaal in kleine letters
C
Eerste en laatste letter met een hoofdletter
D
Helemaal in hoofdletters

Slide 8 - Quiz

Let op:
- tussenvoegsels (zoals: de, van, van de) schrijf je zonder hoofdletter als voornaam of voorletter ervoor staat: 

Ans van der Meer,  mevrouw A. van der Meer- de Graaf
mevrouw Van der Meer - de Graaf

- Geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.

Slide 9 - Slide

Welke is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw De Boer
B
mevrouw De Boer
C
mevrouw De Boer
D
mevrouw de boer

Slide 10 - Quiz

Welke is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw j. De Boer
B
mevrouw J. De Boer
C
mevrouw j. De Boer
D
mevrouw J. de Boer

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
in het Noordoosten
B
in het noordoosten
C
in het NoordOosten
D
in het noordOosten

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Zuid-Limburg
B
zuid-Limburg
C
zuid-limburg
D
Zuid Limburg

Slide 13 - Quiz

Punt, vraagteken, uitroepteken, komma

Komma:
- tussen twee persoonsvormen
- voor verbindingswoorden (daardoor, omdat, want.....)
- Na een uitroep. 'Hé, dat is mijn chocoladetaart!'

Meestal Geen komma voor en en of
Leestekens

Slide 14 - Slide

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 15 - Quiz

Waar staan de leestekens goed?
A
Hallo pap, je bent op vakantie hoor.
B
Hallo pap, je bent op vakantie hoor
C
Hallo pap: je bent op vakantie hoor.
D
Hallo pap je bent op vakantie hoor

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 3 op blz. 34 en 35

Klaar?

Lezen in je leesboek of opdracht 4* maken

Slide 17 - Slide

Spelling 
Opdracht 2,3 en 5 blz. 35 maken
Opdrachten nakijken na 15 min. 

Klaar?
Startopdracht blz. 36 maken 
Lezen
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat gaan we doen?
nakijken opdracht 3 (blz. 35)

opdracht 5 maken + nakijken
(Klaar--> startopdracht blz. 36 + theorie lezen)

2e lesuur: uitleg boekopdrachten + lezen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Verkleinwoorden

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide