Ik kan vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken.
Slide 4 - Slide
Terugblik beeldsprraak
Wanneer je iets zegt wat je niet letterlijk, maar figuurlijk bedoelt.
- Zo oud als de weg naar Rome
- Hij heeft een hoofd als een boei.
- Iets onder de knie krijgen
Slide 5 - Slide
Vergelijking
Wat is het object, het beeld en het verbindingswoord?
- Die man lijkt wel een beer!
- Hij lacht als een boer met kiespijn.
- Hij ging er als een haas vandoor.
Slide 6 - Slide
Metafoor
Vergelijking: twee dingen naast elkaar (object-beeld)
Metafoor: het object wordt vervangen door het beeld.
Bijvoorbeeld: Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks.
Hij vliegt door die spannende boeken.
Slide 7 - Slide
Personificatie
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.
Personificatie:
Een levenloos ding als levend persoon voorstellen.
Bijvoorbeeld: 'De toekomst lacht me tegemoet.'
Slide 8 - Slide
Vaste voorzetsels
Vaste voorzetsels komen voor bij:
werkwoorden: afhangen van, kennismaken met
combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord: bezwaar hebben tegen, gebrek hebben aan
combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord:bang zijn voor, blij zijn met, dol zijn op
Slide 9 - Slide
Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen: vaste woordcombinaties met één of meer voorzetsels die als geheel de functie heeft van een voorzetsel. Je kunt een voorzetseluitdrukking vervangen door één voorzetsel.