Woordenschat hoofdstuk 1Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een .......... om eigenschappen van iets of iemand (het .........) te benadrukken.
....... en ........ staan naast elkaar.
Hoe groot een hond= .........? is, bijvoorbeeld,
kun je aangeven door hem te vergelijken
met een kalf = ........?.