2A1: les 2 Grammatica zinsdelen (bwb en vzv en ng)

2A1
Voorzetselvoorwerp bij een naamwoordelijk gezegde
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

2A1
Voorzetselvoorwerp bij een naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kent het verschil tussen bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp.
Je kunt een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp benoemen.
Voorkennis:
Even opfrissen: bwb en vv

Theorie:
ng in combinatie met het vv

Toepassen :
Oefening(en) over bwb en vzv


Zelfstandig oefenen in Nieuw Nederlands online

Slide 2 - Slide

Wat is bwb?
  1. Het geeft extra informatie over dat wat gezegd wordt (gezegde)
  2. Het zegt niets over het onderwerp
  3. Het zegt vooral iets over waar iets is of gebeurt, waarom, wanneer, hoe en of iets wel of niet zo is.
  4. Niet iedere zin heeft een bwb, maar sommige zinnen hebben er wel meer.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat is een vv?
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  3. Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.

Slide 5 - Slide

De archeoloog was op zoek naar bijzondere overblijfselen.

naar bijzondere overblijfselen: vv of bwb?
A
vv
B
bwb

Slide 6 - Quiz

Je leert op school meer dan alleen de theorie.
op school: vv of bwb?
A
vv
B
bwb

Slide 7 - Quiz

Bijwoordelijk bepaling

Zegt iets over tijd, plaats, reden enz.
Kan met een voorzetsel beginnen
Is altijd letterlijk bedoeld
Voorzetselvoorwerp

Begint met een voorzetsel
Vaste combinatie tussen een werkwoord en het voorzetsel
Voorzetsel is figuurlijk bedoeld

Slide 8 - Slide

Maak een zin met een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling.
Geef ook aan wat het vv en wat de bwb is.

Slide 9 - Open question

vv bij een ng
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Vaste combinatie tussen het werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord;
  3. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.
De docent is erg blij met de inzet van de leerlingen

Slide 10 - Slide

Wat is het ng en het vv in de volgende zin?

De leerlingen worden helemaal gek van het turen naar het scherm.
A
ng = worden gek vv = van het turen
B
ng = worden helemaal gek vv = van het turen naar het scherm
C
ng = worden helemaal gek vv = van het turen
D
ng = worden gek vv = van het turen naar het scherm

Slide 11 - Quiz

Wat is het ng en het vv in de volgende zin?

Ik ben helemaal niet blij met de verlenging van de lockdown
A
ng = ben niet blij vv = met de verlenging
B
ng = ben niet blij met de verlening vv = van de lockdown
C
ng = ben helemaal niet blij vv = met de verlenging van de lockdown
D
ng = ben helemaal niet blij vv = met de verlenging

Slide 12 - Quiz

Aan de slag
Ga naar Nieuw Nederlands online 
Klik op Planning
Maak 2A1 Lockdown week 2: opdracht 3 t/m 5

Slide 13 - Slide