This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat weet je aan het einde van deze les?
1. Je weet wat spreekwoorden/gezegden zijn.
2. Je kunt een kort verhaaltje schrijven met een spreekwoord of een gezegde.
Slide 2 - Slide
Welke spreekwoorden en gezegden ken je al?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Video
De definitie van spreekwoorden en gezegden:
Een spreekwoord is een korte, krachtige uitspraak die een waarheid of wijsheid bevat. Een gezegde is net als een spreekwoord een vaste uitdrukking. In tegenstelling tot een spreekwoord is een gezegde een deel van een zin en wordt deze in een lopende en veranderbare zin verwerkt.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Opdracht
Welke spreekwoorden zijn hiernaast uitgebeeld?
en
Probeer de betekenis ervan te vinden.
Op de volgende slide kun je, je antwoorden invullen.
Slide 10 - Slide
Typ hier welke spreekwoorden je hebt herkend in de afbeeldingen en de betekenissen...
Slide 11 - Open question
De appel valt niet ver van de … .
A
ladder
B
emmer
C
hooiberg
D
boom
Slide 12 - Quiz
Geen slapende … wakker maken.
A
docenten
B
honden
C
postbodes
D
zeehonden
Slide 13 - Quiz
Wat is de betekenis van het spreekwoord: Men mag een gegeven paard niet in de bek kijken?
A
Overal over zeuren.
B
Je mag niet over andere mensen praten.
C
Blij zijn met wat je krijgt.
D
Kijk niet in de bek van een paard!
Slide 14 - Quiz
Wat is de betekenis van het spreekwoord: Hoge bomen vangen veel wind?
A
Iemand uit problemen helpen.
B
Pech hebben.
C
Wanneer je belangrijk bent, veel verantwoordelijkheid hebben.
D
Iets kwijtraken.
Slide 15 - Quiz
Wat is het kernwoord bij het spreekwoord: Iets aan je laars lappen.
A
Iets
B
aan
C
je
D
laars
Slide 16 - Quiz
Wat is de betekenis van het spreekwoord: Met lange tanden eten?
A
Met tegenzin iets eten.
B
Ziek zijn.
C
Een opschepper.
D
Weinig geld hebben.
Slide 17 - Quiz
Wat is de betekenis van het spreekwoord: In je hemd staan?
A
Geen geld hebben.
B
Voor gek staan.
C
Bang zijn.
D
Geen geheimen hebben.
Slide 18 - Quiz
Wat vonden jullie van de les? Welk deel van de opdracht vond je het leukst?