Reünie

Waar gaat economie over?
A
Geld
B
Hoe we met beperkte middelen in zoveel mogelijk behoefte voorzien, om zo de welvaart te maximaliseren
C
Geld, geld en nog eens geld
D
Toch echt geld!
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Waar gaat economie over?
A
Geld
B
Hoe we met beperkte middelen in zoveel mogelijk behoefte voorzien, om zo de welvaart te maximaliseren
C
Geld, geld en nog eens geld
D
Toch echt geld!

Slide 1 - Quiz

Wanneer spreken we in de economie van schaarste?
A
Als het aanbod kleiner is dan de vraag.
B
Als de productiecapaciteit ontoereikend is.
C
Als er productiefactoren nodig zijn voor de productie.
D
Als er producten geïmporteerd moeten worden.

Slide 2 - Quiz

Wat is indirecte ruil?
A
Goederen tegen goederen
B
Diensten tegen diensten
C
Goederen tegen diensten en vice versa
D
Goederen tegen geld en vice versa

Slide 3 - Quiz

De vraagfunctie wordt gegeven door Qv = -2p + 50
Bij p = 10 is de omzet gelijk aan
A
€ 30
B
€ 70
C
€ 300
D
€ 700

Slide 4 - Quiz

Prijs van een goed stijgt met 10% en de gevraagde hoeveelheid daalt met 20%.
Er is hier sprake van een ...
A
elastische vraag
B
inelastische vraag
C
inferieur goed
D
Giffen-good

Slide 5 - Quiz

Gegeven: TK = 2q + 100
De GCK bij q = 20 zijn.....
A
5
B
7
C
40
D
140

Slide 6 - Quiz

Hoe groot
is de
maximale winst?
A
vlak A
B
vlakken A + B
C
vlak B
D
vlakken B + C

Slide 7 - Quiz

Een goed voorbeeld van een collectief goed is ...
A
onderwijs
B
dijken
C
openbaar vervoer
D
het zijn allemaal goede voorbeelden

Slide 8 - Quiz

In een land is de inflatie 10% per jaar. In dat jaar is de geldontwaarding....
A
ook 10%
B
minder dan 10%
C
meer dan 10%

Slide 9 - Quiz

Naar wie is het evenwicht in een economiespel genoemd?
A
Adam Smith
B
John Maynard Keynes
C
John Nash
D
Milton Friedman

Slide 10 - Quiz

De AOW wordt (grotendeels) gefinancierd door het ...
A
kapitaaldekkingsstelsel
B
omslagstelsel

Slide 11 - Quiz

Hoe bereken je het BBP?
A
Totaal van alle toegevoegde waardes
B
Totaal van alle inkomens
C
Totaal van alle bestedingen
D
Kan allemaal

Slide 12 - Quiz

Op een betalingsbalans staan .....
A
inkomsten en uitgaven van de overheid
B
geldstromen van en naar het buitenland
C
import en export van een land
D
activa en passiva van een bank

Slide 13 - Quiz

Aanbod van arbeid heet ook wel ....
A
werkgelegenheid
B
werkloosheid
C
beroepsbevolking
D
beroepsgeschikte bevolking

Slide 14 - Quiz

In dit land is
sprake van een ....
A
proportioneel belastingstelsel
B
progressief belastingstelsel
C
degressief belastingstelsel
D
vlaktaks

Slide 15 - Quiz

Er wordt gesproken van een recessie als ....
A
het BBP 2 kwartalen of langer achter elkaar krimpt
B
er sprake is van een laagconjunctuur
C
er sprake is van onderbesteding van 3 maanden of langer
D
er sprake is van conjuncturele werkloosheid

Slide 16 - Quiz

De ECB kan proberen de inflatie te verlagen door de rente te ......
A
verlagen
B
verhogen

Slide 17 - Quiz

De wisselkoers van één euro was eerst $ 1,- en nu $ 1,10. Is een vakantie naar de VS voor een Nederlander duurder of goedkoper geworden?
A
duurder
B
goedkoper

Slide 18 - Quiz