NIG- Hoofdstuk 12

Nederlands in gang H12
Naar de evenementenhal

1. Ik kan de weg vragen/wijzen
2. Ik kan een route beschrijven.
3. Ik kan scheidbare werkwoorden (separable verbs) gebruiken.
4. Ik ken de uitspraak van de /ou/au/ en de /ui/

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2HBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands in gang H12
Naar de evenementenhal

1. Ik kan de weg vragen/wijzen
2. Ik kan een route beschrijven.
3. Ik kan scheidbare werkwoorden (separable verbs) gebruiken.
4. Ik ken de uitspraak van de /ou/au/ en de /ui/

Slide 1 - Slide

Quizlet H 12
https://quizlet.com/nl/218838753/hoofdstuk-12-nederlands-in-gang-nederlands-engels-flash-cards/?i=1zl84x&x=1jqt

Slide 2 - Slide

De weg vragen en wijzen
Mag ik u iets vragen?
Ja, natuurlijk. Ga uw gang.
Bent u hier bekend?
Nee, ik ben hier op vakantie.
Weet u waar (de RAI) is?
U gaat in die richting en daarna volgt u de bordjes.
Ik zoek een toilet.
De toiletten zijn daar aan de rechterkant van de weg.
Bent u hier bekend?
Ja, ik kom uit Amsterdam.

Slide 3 - Slide

De weg wijzen  
U gaat hier rechtdoor.
You go straight on here.
U steekt de straat over.
You cross the street.
U gaat linksaf/rechtsaf.
You turn left/right.
Aan het eind van de straat gaat u linksaf/rechtsaf.
At the end of the street turn left/right.
U neemt de eerste/tweede straat links/rechts
You take the second street on the left/right.
Volg de bordjes
Follow the signs.

Slide 4 - Slide

De weg wijzen
Het zwembad is aan de rechterkant.
The pool is on the right.
Het stadion bevindt zich aan de overkant.
The stadium is (located) across the street.
De tram stopt tegenover de ingang.
The tram stops opposite the entrance.
U gaat de trap op/af naar boven/beneden.
You go up/down the stairs up/down.
U slaat hier linksaf. (afslaan)
You turn left here. (turn)
U gaat in die richting.
You go in that direction.

Slide 5 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Omdat scheidbare werkwoorden nooit hulpwerkwoorden zijn, is het scheidbare werkwoord altijd het hoofdwerkwoord en komt het dus helemaal aan het eind van de zin.

  Since there are no separable compound verbs that can function as auxiliary verbs, the separable compound verb is always the independent verb, and thus placed at the end.

Slide 6 - Slide

oversteken (presens)
A
Hij steekt over de straat.
B
Hij steekt de straat over.
C
Wij oversteken de straat.
D
Wij steken de straat over.

Slide 7 - Quiz

samenwonen (presens)
A
Carol woont samen.
B
Carol samenwoont.
C
Samenwoont Carol.
D
Carol woontsamen.

Slide 8 - Quiz

afspreken (presens)
A
Hoe laat we afspreken?
B
Hoe laat spreek we af?
C
Hoe laat we af spreken?
D
Hoe laat spreken we af?

Slide 9 - Quiz

afgaan (presens)
A
U gaat af hier de trap.
B
U gaat de trap af hier.
C
U gaat hier de trap af.
D
U afgaat hier de trap.

Slide 10 - Quiz

tegenkomen (imperfectum)
A
Gister kwam ik Zhi-Ting tegen.
B
Gister kwamtegen ik Zhi-Ting.
C
Gister ik kwam Zhi-Ting tegen.
D
Ik kwam Zhi-Ting gisteren tegen.

Slide 11 - Quiz

afrekenen (perfectum)
A
Heb jij de koffie al afrekend?
B
Heb jij de koffie al af ge rekend?
C
Heb jij de koffie al afgerekend?
D
Heb jij de koffie al afgerekent?

Slide 12 - Quiz

samenwonen (perfectum)
A
Wij woonden op de Filipijnen ook samen
B
Wij woonde ook samen op de Filipijnen.
C
Wij samenwoonden ook op de Filipijnen.
D
Op de Filipijnen woonden we ook samen.

Slide 13 - Quiz

scheidbare werkwoorden: instappen
present tense
imperfectum
Ik stap bij het Centraal Station in.
Ik stapte (op tijd) in.
Jij stapt bij het CS in.
Jij stapte (te laat) in.
U stapt bij het CS in.
U stapte (te vroeg) in.
Wij stappen bij het CS in.
Wij stapten (op tijd) in.
Jullie stappen bij het CS in.
Jullie stapten bij het CS in.
Zij stappen bij het CS in.
Stapten zij ook bij het CS in?

Slide 14 - Slide

scheidbare werkwoorden: meenemen
Ik neem de plattegrond mee.
Ik nam gisteren de plattegrond mee.
Jij neemt de tas mee.
Gisteren nam ik geen tas mee.
Hij neemt altijd water mee.
Nam zij gisteren geld mee?
Wij nemen nooit contant geld mee.
Namen wij vorig jaar een slaapzak mee?
Jullie nemen vaak een museumjaarkaart mee.
Namen jullie je hond mee naar het strand?
Zij nemen geen paraplu mee.
Namen zij toen geen paraplu mee?

Slide 15 - Slide

scheidbare werkwoorden:
Wil jij een tas meenemen?
Ik heb gister een tas meegenomen.
Wil jij verdergaan met opdracht 5?
Ik ben al verdergegaan met opdracht 6.
Wil jij morgen met me afspreken?
Sorry, ik heb al met iemand afgesproken.
Zal ik even afrekenen?
Dat hoeft niet; ik heb al afgerekend.

Slide 16 - Slide

/ou/au/ en /ui/
 opdracht 10 https://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/audio/h12-opdr10.mp3
opdracht 11
https://portal.coutinho.nl/fileadmin/documenten/nederlandsingang3/audio/h12-opdr11.mp3

Slide 17 - Slide