Les 37 - De voorwerpen in een zin onderzoeken

Stel het schema van zinsleer op.
Werk in groepjes.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Stel het schema van zinsleer op.
Werk in groepjes.

Slide 1 - Slide

Het lijdend voorwerp
  • Enkel bij WWG
  • Ondergaat de handeling van WWG - doet niets
  • Vervangen door 'iets' of 'iemand'
  • Wie/Wat + WWG + o?
  • Start nooit met een voorzetsel 

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
Gisteren aten we frietjes.

-> Wie/wat aten we?

Ze feliciteerde de kampioen met zijn overwinning.

-> Wie/wat feliciteerde ze?

Slide 3 - Slide

Pieter heeft haar niet gezien.
A
haar
B
heeft
C
Pieter

Slide 4 - Quiz

Welk boek raad je me aan?
A
me
B
Welk boek
C
je

Slide 5 - Quiz

Lina showde haar mama haar nieuwe kleren.
A
Lina
B
haar mama
C
haar nieuwe kleren

Slide 6 - Quiz

Neem p 341 erbij.

Slide 7 - Slide

Het meewerkend voorwerp
  • Extra aanvulling (niet noodzakelijk)
  • VOOR wie/wat of AAN wie/wat is de handeling bedoeld? 
  • Meestal met 'aan' of 'voor' maar kan ook weggelaten worden
  • Tip: denk 'aan' of 'voor' erbij indien het er niet bij staat
  • AAN wie/wat OF VOOR wie/wat + WWG + o + LV?

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
De kapitein gaf de matrozen opdrachten voor een hele week.

-> Aan wie/wat gaf de kapitein opdrachten?

Ik bakte een taart voor mijn papa.

-> Voor wie/wat bakte ik een taart?

Slide 9 - Slide

De zon geeft ons energie.
A
De zon
B
ons
C
energie

Slide 10 - Quiz

Hij laat al zijn geld na aan het Kinderkankerfonds.
A
Hij
B
al zijn geld
C
aan het Kinderkankerfonds

Slide 11 - Quiz

Mijn vriend geeft de kat en hond hun eten.
A
Mijn vriend
B
de kat en hond
C
hun eten

Slide 12 - Quiz

Neem p 342 erbij.
Tijd voor actie!

Slide 13 - Slide