Les 19 en 20

Les 19 en 20
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 19 en 20

Slide 1 - Slide

Werkwoordsvormen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Ik roep.
Onvoltooid verleden tijd (ovt): Ik riep.
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Ik heb geroepen.
Voltooid verleden tijd (vvt): Ik had geroepen.

Slide 2 - Slide

Heeft u al eens een kijkje genomen op www.fietsfoutfietsweg.nl?
A
Heeft
B
genomen
C
Heeft + genomen
D
heeft + genomen + op

Slide 3 - Quiz

Schrijf het hele werkwoord van: 'genomen'

Slide 4 - Open question

Welke tijden?
"Had je de antwoorden op de vorige vraag goed genoteerd?"
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
Onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
Voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 5 - Quiz

Andere werkwoordsvormen
Hele werkwoord - infinitief > roepen
Voltooid deelwoord > geroepen (ik ben/heb geroepen)
Onvoltooid deelwoord > roepend (Al roepend, liep de man weg)

Slide 6 - Slide

Heb jij de nieuwe Donald Duck al ontvangen?
A
ontvangen = infinitief
B
ontvangen = onvoltooid deelwoord
C
ontvangen = voltooid deelwoord
D
ontvangen = bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Wij lezen hem graag
A
lezen= infinitief
B
lezen = onvoltooid deelwoord
C
lezen = voltooid deelwoord
D
lezen = zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

Natuurlijk zijn er ook mensen die dat betwijfelen
A
betwijfelen = infinitief
B
betwijfelen = onvoltooid deelwoord
C
betwijfelen = voltooid deelwoord
D
betwijfelen = zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Lezend in 'een vrolijk weekblad' leer je van alles.
A
lezend = infinitief
B
lezend = onvoltooid deelwoord
C
lezend = voltooid deelwoord
D
lezend = zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Les 19
Maak opdracht 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10

 

Slide 11 - Slide

Tijden
Tegenwoordige tijd: Ik kijk nooit tv 
Verleden tijd: Ik keek nooit tv

Slide 12 - Slide

Ik werk
Jij werkt
hij/zij/het werkt
wij werken
jullie werken
zij werken

ik-vorm
ik-vorm+t
ik-vorm+t
infinitief
infinitief
infinitief


Slide 13 - Slide

Hoe herken je de persoonsvorm?

Slide 14 - Open question

Herkennen van persoonsvorm
Verander de zin van tijd: 
  • Een schone keuken leidt tot gezonder eten.
  • Een schone keuken leidde tot gezonder eten.

Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud:
  • De leerlingen waren te laat. 
  • De leerling was te laat. 

Maak de zin vragend: 
  • De eigenaar was vriendelijk. 
  • Was de eigenaar vriendelijk?

Slide 15 - Slide

De nieuwe maaltijdservice zag het aantal bestellingen met 40 procent toenemen.
A
persoonsvorm = de nieuwe maaltijdservice
B
persoonsvorm = zag toenemen
C
persoonsvorm = zag
D
persoonsvorm = de nieuwe maaltijdservice zag toenemen

Slide 16 - Quiz

Je valt met je neus in de boter.
A
persoonsvorm = je
B
persoonsvorm = valt
C
persoonsvorm = valt in
D
persoonsvorm = valt met

Slide 17 - Quiz

Elk afzonderlijk hebben jullie je eigen vragen.
A
persoonsvorm = jullie
B
persoonsvorm = hebben vragen
C
persoonsvorm = vragen
D
persoonsvorm = hebben

Slide 18 - Quiz

Les 20
Maak opdrachten 1, 2, 4, 5, 6 en 7

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide