keuzevoorzetsels 8-6-2022

die Unterrichtstunde

- Rückblick "keuzevoorzetsels"
- Hausaufgaben "Übungen"
- Maak in je WB B Kap. 4 Gram. A Lekt. 1 Aufg. 8, 9 und    10
  Gram. B Lekt. 2 Aufg: 7 und 8
- Schwierig? 
  * extra Übung machen. 




1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

die Unterrichtstunde

- Rückblick "keuzevoorzetsels"
- Hausaufgaben "Übungen"
- Maak in je WB B Kap. 4 Gram. A Lekt. 1 Aufg. 8, 9 und    10
  Gram. B Lekt. 2 Aufg: 7 und 8
- Schwierig? 
  * extra Übung machen. 




Slide 1 - Slide

die Lernziele

- je kunt de keuzevoorzetsels en hun betekenis noemen
- je kunt de 3e en 4e naamval bij de keuzevoorzetsels juist toepassen

Slide 2 - Slide

Wat zijn de keuzevoorzetsels?
Keuze
voorzetsels
Ander voorzetsel
an
auf
hinter
in
neben
über
unter
vor
zwischen
aus
durch
ohne
um

Slide 3 - Drag question

Alles door elkaar!
3e naamval
4e naamval
Keuze
voorzetsel
an
in
für
um
vor
seit
zwischen
ohne
nach
zu
durch
hinter

Slide 4 - Drag question

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 5 - Open question

Keuzevoorzetsel: Wanneer krijg je de 3e naamval?
A
waar
B
waar en waarheen
C
wanneer en waarheen
D
waar en wanneer

Slide 6 - Quiz

Keuzevoorzetsel: Wanneer krijg je de 4e naamval?
A
wanneer en waarheen
B
waar en waarheen
C
waarheen/beweging

Slide 7 - Quiz

3e of 4e naamval:
Unsere Schule liegt in einer Stadt
A
3e
B
4e

Slide 8 - Quiz

Wat voor regel krijg je, als geen antwoord kan geven op de vragen waar/wanneer/waarheen/beweging?

Slide 9 - Open question

Vervoeg: Mein Auto steht draußen auf (de) ________ Straße

Slide 10 - Open question

Vader Jacob

hinter, neben, hinter, neben, (1x)
an, auf, in (2x)
unter, über, zwischen (2x)
vor, vor, vor (2x)

Slide 11 - Slide

Keuzevoorzetsels 
an
aan/op (alleen bij dagen)/ naar
auf
op
hinter
achter
neben
naast
in 
in/binnen/over
über
over/boven
unter
onder
vor
voor /geleden
zwischen
tussen

Slide 12 - Slide

Vervoeg: Leg das Fleisch in (de) ________ Kühlschrank (m)!

Slide 13 - Open question

Dativ
Dativ = rust, ergens zijn.

Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen


Die Zeitung liegt auf dem Tisch. 
Akkusativ
Akkusativ = beweging, ergens heen. 

Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen

Sie wirft die Zeitung auf den Tisch (m). 

Slide 14 - Slide