Spelling - De schrijfwijze van getallen

De schrijfwijze van getallen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De schrijfwijze van getallen

Slide 1 - Slide

Deze les
Uitleg spelling H3
Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je leert hoe je getallen moet schrijven.

Slide 3 - Slide

Wat is de juiste schrijfwijze?

Julia koopt ......... tijdschriften per week.
A
zes
B
6

Slide 4 - Quiz

Je gebruikt letters
Voor hele getallen van één tot en met twintig
acht, zestien

Tientallen tot honderd
veertig, negentig

Honderdtallen tot duizend
vijfhonderd, zevenhonderd

Slide 5 - Slide

Je gebruikt letters
Voor duizendtallen tot twaalfduizend
vierduizend, tienduizend

Voor de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort
zeven miljoen, negen miljard

Al deze regels gelden ook voor rangtelwoorden
vierduizendste, twintigste, drie miljardste

Slide 6 - Slide

Je gebruikt cijfers
Voor getallen boven de twintig, uitgezonderd tientallen en honderdtallen
73, 2022, 385e

Voor maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, exacte tijdstippen
28 meter, 4 kilo, €7,50, 26 mei 1996, Vonkelkade 12, 
80 procent, om 14.00 uur

Slide 7 - Slide

Let op bij het volgende
Breuken schrijf je los
twee derde, vijf zeven achtste

Als in een zin cijfers en letters voorkomen, gebruik je beide keren cijfers
Van de 144 flessen in de kist waren er 6 kapot gegaan.

Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en letters
27 duizend marathonlopers, 112 miljard dollar, 23 duizend kilometer

Slide 8 - Slide

Otto speelde met .......... vrienden een potje Fortnite.
A
21
B
een en twintig
C
éénentwintig
D
eenentwintig

Slide 9 - Quiz

De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 10 - Quiz

Om ...................... had ik een afspraak
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur
D
veertien uur

Slide 11 - Quiz

Aan de slag
HA3: Opdracht 1-11
blz 102

AT3: Opdracht 1-8



Slide 12 - Slide