Toetsitemconstructie

Toetsitemconstructie
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsHBOStudiejaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Toetsitemconstructie

Slide 1 - Slide

Kwaliteit van toetsitems
Hierna volgen 10 toetsitems.
Alle toetsitems bevatten een of meerdere constructiefouten.
Herken jij de constructiefouten?
Kun je het toetsitem verbeteren?
Bespreek je bevindingen.

Slide 2 - Slide

Item 1

Slide 3 - Slide

Item 1:
Deze vraag komt uit een brugklastoets om de nieuwe woordenschat uit de unit te toetsen. De zinnen kwamen niet in deze vorm in de unit voor.

(Bron: DocentPlus)

Slide 4 - Open question

-aantal woorden: 10 woorden, 9 zinnen > staat niet in instructie
-wat is de context/het thema?
-sommige woorden passen in meerdere zinnen
-sommige woorden hebben meerdere betekenissen of vertalingen
-in sommige zinnen zijn meerdere woorden passend
-toetst meerdere zaken tegelijkertijd: vertalen + in context zetten + vorm aanpassen

> Het zou realistischer zijn als het Nederlandse woord al bij de juiste zin zou staan, òf als de woorden in Engels bovenaan door elkaar staan.

Slide 5 - Slide

Item 2

Slide 6 - Slide

Item 2:
Deze vraag gaat over de verschillen tussen Britse en Amerikaanse woorden.

Slide 7 - Open question

-ontkenning in vraag en in 2 antwoorden
-niet alfabetisch

> Herformuleer de vraag en de antwoorden.

Slide 8 - Slide

Item 3

Slide 9 - Slide

Item 3:
Deze vraag komt uit een brugklastoets en toetst het gebruik van de present simple.

Slide 10 - Open question

-De instructie is niet realistisch / communicatief 
-Wat wil je toetsen? Vertalen of werkwoordsvorm? Beiden?
-Risico op doorwerkfout bij vertalen + in de juiste vorm zetten

> Formuleer een communicatieve context.

Slide 11 - Slide

-De instructie is niet realistisch / communicatief 
-Wat wil je toetsen? Vertalen of werkwoordsvorm? Beiden?
-Risico op doorwerkfout bij vertalen + in de juiste vorm zetten

> Formuleer eencommunicatieve context
Bijvoorbeeld:
"Deze zinnen vertellen iets over een gewoonte.  Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm."

Slide 12 - Slide

Item 4

Slide 13 - Slide

Item 4:
Deze vraag staat in een unittoets waarin een stukje kennis van land en volk is behandeld (thema: media).

Slide 14 - Open question

Relevantie: toetst dit item wat je wilt toetsen (het doel), namelijk of de leerling weet wat een tabloid en broadsheet is? > Nee.

> Geef context en herformuleer het item.

Slide 15 - Slide

Item 5
Which is NOT a political party in Great Britain?
A. Labour Party
B. Conservative Party
C. Nationalist Party
D. Green Party

Slide 16 - Slide

Item 5: Which is NOT a political party in Great Britain?
A. Labour Party
B. Conservative Party
C. Nationalist Party
D. Green Party

Slide 17 - Open question

-inhoudelijke relevantie: belangrijker is dat lln. weten waar deze partijen voor staan, niet dat ze partijnamen kennen.
-antwoorden niet alfabetisch

> Herformuleer deze vraag.

(C is het goede antwoord)

Slide 18 - Slide

Item 6

Slide 19 - Slide

Item 6:
Dit is een vocabulaire vraag over een unit met het thema Beroepen uit een brugklastoets.

Slide 20 - Open question

-te groot verschil in de lengte en complexiteit van de antwoorden
-wat is je doel? (definitie kennen van een woord of een woord receptief/productief kunnen gebruiken?)
-de afbeelding heeft geen functie, en is zelfs misleidend

> Herformuleer dit item.

Slide 21 - Slide

Item 7
"The old man talks softly."
a. Which word is the adverb?
b. Replace the adverb in this sentence by another adverb (an example of your own).
c. What is the function of the adverb in this sentence?

Slide 22 - Slide

Item 7: The old man talks softly.
a. Which word is the noun?
b. Replace the noun in this sentence by another noun (an example of your own).
c. Give a definition for 'noun'.

Slide 23 - Open question

Als je het antwoord op vraag (a) niet weet, kun je vraag (b) en (c) ook niet maken. Door dit soort doorwerkfouten verliest een leerling veel punten.
(Deel)vragen moeten onafhankelijk van elkaar beantwoord kunnen worden.

> Verbeter dit item.

Slide 24 - Slide

Item 8
Give a definition/explanation for 'broadsheet'.

Slide 25 - Slide

Item 8:

Give a definition/explanation for 'broadsheet'.

Slide 26 - Open question

Deze vraag is erg open. 

> Kader de vraag in door bijvoorbeeld:
-aan te geven hoe lang het antwoord mag zijn (min-max aantal woorden)
-gewenste terminologie (1 of meerdere woorden) die in het antwoord verwerkt moet worden
-het antwoord te laten illustreren met een voorbeeld
-overweeg of een gepaste afbeelding bij de vraag hier wenselijk is

Slide 27 - Slide

Item 9
Finish the sentence:
America was discovered by ...

Slide 28 - Slide

Item 9:
Finish the sentence:
America was discovered by ...

Slide 29 - Open question

De vraag is te open, waardoor meerdere antwoorden mogelijk zijn (Columbus, Spanjaarden, Europeanen, de Vikingen), terwijl men één antwoord verwacht (Columbus).

> Kader de vraag, bijvoorbeeld: "Aan welke Europeaan wordt de ontdekking van Amerika in 1492 toegeschreven?"

Slide 30 - Slide

Item 10
Which word is NOT obsolete?
A. spectacles
B. wireless
C. automobile
D. greengrocer

Slide 31 - Slide

Item 10: Which word is NOT obsolete?
A. spectacles
B. wireless
C. automobile
D. greengrocer

Slide 32 - Open question

-antwoorden niet alfabetisch
-moeilijk woord in de vraag (als je dat woord niet kent, kun je de vraag niet beantwoorden)
-onduidelijk wat het juiste antwoord is, want:
...antwoord A heeft meerdere betekenissen
...antwoord B heeft een oude én nieuwe betekenis
...antwoord C kan in in moderne én oudere context gebruikt worden
-NOT in de vraag

> Verbeter dit item

Slide 33 - Slide

constructiefouten

Slide 34 - Mind map