Body
Indie, specerijenhandel, Vereenigde Oostindische Compagnie. De welvaart die de Republiek der zeven verenigde Nederlanden tussen 1580 en 1680 ten deel viel is voor de meeste Nederlanders onlosmakelijk met deze trits verbonden. Onze Gouden Eeuw komt door Oost-Azie.
Die opvatting is onder economisch-historici geen gemeengoed meer. Sinds een aantal jaren - met name na de ontdekking van een aantal scheepswrakken nabij de Wadden - heeft de mening postgevat dat onze welvaart niet uit Azie komt, maar uit de Oostzee. De graanhandel met Oostzee-landen is de kurk waarop de welvaart van de Republiek dreef. Uit dat graan is ons goud voortgekomen.
Die jongste ontdekkingen hebben sommige economisch-historici echter niet van hun stuk kunnen brengen. De roemruchte VOC blijft voor hen de aanstichter en de smaakmaker van de Gouden Eeuw.
Vrijdag, pal voor de opening van de tentoonstelling 'Rijke lading, Hollands welvaren', debatteerden enkele van de antagonisten in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum over de vraag waaraan die kleine natie haar enorme economische betekenis ontleende.
Milja van Tielhof van de Universiteit Utrecht voerde vier argumenten aan waarom het belang van de Oostzeehandel uitsteeg boven alle andere. Het natte land was slecht geschikt voor de landbouw. De toenemende bevolking moest wel gevoed. Handel werd daarmee letterlijk van levensbelang. Haver- en gerstverbouw (bierindustrie) en veeteelt lukten wel in de vochtige delta. Nadat de eerste contacten al aan het eind van de vijftiende eeuw waren gelegd door zeevarenden die op kleine scheepjes door de Sont naar Polen voeren, werd bier en vlees, maar ook laken uit Leiden geruild tegen graan uit de Oostzeelanden.
Van Tielhof: 'Het werd de ruggengraat van de handel en scheepvaart in de Gouden Eeuw. Een routinematige en daarmee stabiele handel van jaarlijks duizenden schepen die dag in dag uit heen en weer pendelden tussen de Amsterdamse stapelmarkt en de Oostzee. Het leverde niet al te hoge maar wel zeer betrouwbare inkomsten op.'
Het was bovendien een handel die door zijn omvang veel uitstraling had naar kleine handelaren, zorgde voor veel werkgelegenheid voor ambachtslieden als scheepswerkers, touwslagers en zeilmakers. Zo profiteerden brede lagen van de bevolking van deze graanhandel en werd de welvaart wijdverbreid, aldus Van Tielhof.
Ten slotte meldde de historica dat de aanwezigheid van voldoende graan in de Amsterdamse pakhuizen voor een stabiele voedselvoorziening zorgde in de regio. Er was zelfs de regel dat in geval van een voedselramp de export van graan zou vervallen om eerst de eigen bevolking te kunnen voeden. 'Van peper- of suikertekorten is nog nooit iemand omgekomen', bitste Van Tielhof naar haar tegenstanders. De basis van onze welvaart is de graanhandel met de Oostzeelanden die daarom wel 'moedernegotie' wordt genoemd: de moeder van alle handel.
Opponenten Victor Enthoven van het Koninklijk instituut voor de marine en de Leidse historicus Femme Gaastra hadden een harde dobber om al die argumenten te weerleggen. Enthoven verdedigde de stelling van de beroemde Britse Nederlandkenner Jonathan Israel dat de basis van Neerlands rijkdom ligt bij de handel in luxe goederen. 'Enthoven erkende wel dat de basis werd gelegd door de graanhandel, maar dat was niet de belangrijkste stap. Dat was de uitwaaiering van Hollandse zeelieden naar West-Afrika, West-Indie en Brazilie. De handel in koffie, cacao en suiker die daaruit voortkwam had door zijn hoge waarde - afgezet tegen de laagwaardige graanhandel - een veel grotere omzet dan bij voorbeeld de specerijenhandel uit en met Azie. Enthoven: 'Is het toeval dat de opkomst en neergang van Nederland als economische grootmacht in de zeventiende eeuw samenvalt met de verovering van die gebieden en het faillissement van de West-Indische Compagnie?'
Femme Gaastra houdt vast aan de klassieke stelling dat de VOC het fundament van onze rijkdom is. Die handelsonderneming bestierde in haar eentje twintig procent van het Nederlandse scheepstonnage, had een monopolie op de lucratieve handel met Azie, domineerde de intra-Aziatische handel (van Batavia naar Colombo op Ceylon, van Batavia naar Decima in Japan) en maakte daarmee Amsterdam tot de belangrijkste handelsstad van de wereld met alle uitstraling naar werkgelegenheid voor de regio van dien. Daarnaast gaf de VOC als eerste naamloze vennootschap in de wereld een impuls aan het bankwezen.
Conservatrice Els van Eijk van het Scheepvaartmuseum stond voor de lastige taak het verlossende woord te spreken. Hoewel zij meerdere zielen in haar borst droeg - gepromoveerd op de VOC en medeorganisator van de tentoonstelling - koos zij, met instemming van de zaal, voor de graanhandel als basis van onze welvaart. 'Daarmee werd de basis gelegd voor de ouderwetse handelaar/middenstander, de wijdverbreide werkgelegenheid en kennis (navigeren). Kortom de grootste welvaart voor de meeste mensen. De versnelling van de economische groei waarop de VOC kon voortbouwen tot ver in de achttiende eeuw is door de handel met Dantzig, Riga en Koningsbergen (nu Kaliningrad) mogelijk geworden.'
Handel ; Geschiedenis