Les 5 Online woordenboeken!

Welkom M4
HOUD HET (DIGITALE) WOORDENBOEK BIJ DE HAND!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom M4
HOUD HET (DIGITALE) WOORDENBOEK BIJ DE HAND!

Slide 1 - Slide

Planning
Zelf antwoorden nakijken/ bespreken 
van opdracht 1 t/m 5 (werkbladen) (15min)

Onlinewoordenboeken uitleg (10min)

Oefeningen met  (online)woordenboeken (30min)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden
  1. Bekijk het woord goed. Misschien lijkt het op een woord dat je kent. Misschien ken je een stukje van het woord. (immuunziekte)
  2. Kijk naar de omgeving van het woord: lees een stukje terug en eens tukje verder. Haal het uit de context (waar gaat de zin/alinea over?). Staat er een synoniem in de tekst?
  3. Weet je de betekenis nog niet? Moet je echt weten wat dit woord betekent om de hele tekst te begrijpen? 
    Zo ja: zoek het woord op in het (online)woordenboek.
    Zo nee: ga verder met het lezen van de tekst. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Links naar onlinewoordenboeken
Dia  9  =  www.synoniemen.net
Dia 10 =  www.vandale.nl
Dia 11  =  www.encyclo.nl/
Dia 12 =  taaladvies.net/
Dia 13 =  woordenlijst.org/#/

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Gebruik een onlinewoordenboek

Wat is de betekenis van 'empathie'?

Slide 18 - Open question

Gebruik een onlinewoordenboek

Wat is het synoniem voor 'sluitstuk'?

Slide 19 - Open question

Iemand gebruikt heel vaak het woord 'mooi'. Welke drie synoniemen zou jij hem aanraden om zijn taalgebruik te variëren?

Slide 20 - Open question

Wat is de juiste schrijfwijze.

Kies uit:
A
acht tien
B
achtien
C
achttien

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen 'ten slotte'en 'tenslotte'?

Slide 22 - Open question

Welke zin is goed geschreven?

Kies uit:
A
Ik geef jou morgen mij fiets.
B
Ik geef jou morgen mijn fiets.
C
Ik geef jouw morgen mijn fiets.
D
Ik geef jou morgen me fiets.

Slide 23 - Quiz

Wat is de verleden tijd en de voltooide tijd van 'stofzuigen'?

Slide 24 - Open question

Wat is de verleden tijd en de voltooide tijd van 'printen'?

Slide 25 - Open question

Welk lidwoord is juist?
A
de fruit
B
een fruit
C
het fruit

Slide 26 - Quiz

Welk onlinewoordenboek heb je voor de vorige vraag gebruikt?

Slide 27 - Open question

Voor deze vraag krijg je twee minuten. Gebruik je woordenboek (dus niet online zoeken).

Welke schrijfwijze is juist?
A
pasen, koninginnedag, suikerfeest
B
pasen, koninginnedag, Suikerfeest
C
Pasen, Koninginnedag, suikerfeest
D
Pasen, Koninginnedag, Suikerfeest

Slide 28 - Quiz

In welk onlinewoordenboek heb je de vorige vraag gevonden?

Slide 29 - Open question

Je krijgt voor deze opdracht 1,5 minuut:
Opzoeken in je woordenboek:

Wat betekent de uitdrukking 'over tijd zijn'?

Slide 30 - Open question

Wat betekent dit teken ~ in een woordenboek

Slide 31 - Open question

Heb je nog vragen over het gebruik van het woordenboek na deze lessen?

Slide 32 - Open question

Waar moet je nog aandacht aan besteden?

Slide 33 - Open question

Noem 2 dingen die je geleerd hebt van deze les.

Slide 34 - Open question