Week 16-19 klas 1 F Lezen en woordenschat

programma week 14 /1 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2. vorige les : Reader deel 2 
  3.  presentatie opdracht :  morgen : boek meenemen 
presentaties vanaf volgende week =      week 15   
  4. vandaag :    Wat is weektaak voor week 14    ?   
                               maken van online deeltoets werkwoordspelling   
  
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

programma week 14 /1 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2. vorige les : Reader deel 2 
  3.  presentatie opdracht :  morgen : boek meenemen 
presentaties vanaf volgende week =      week 15   
  4. vandaag :    Wat is weektaak voor week 14    ?   
                               maken van online deeltoets werkwoordspelling   
  

Slide 1 - Slide

NN online , digitaal toetsen, deeltoets Spelling werkwoorden , 
code invoeren :  5 cijfers .....
13579

Slide 2 - Slide

Aan het werk!
Aan  het werk NN online
opdrachten weektaak 13 
                        weektaak 14 

morgen is af : Opdrachten 
Lezen 1,   2, 4 en 6a 
 

Slide 3 - Slide

olw of blw   ? 

Slide 4 - Slide

programma week 14 /2 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2.  presentatie opdracht :  boek meenemen/boek titel bekend  
presentaties vanaf volgende week =      week 15   
vandaag :   
  •   toets werkwoordspelling bekijken 
  •  uitleg bij par. Lezen 
  •  controle/paraaf week 13    
  

Slide 5 - Slide

programma week 14 /3 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2.  
  •   toets werkwoordspelling :  inhaal  
  •  vervolg uitleg bij par. Lezen  : tekstverbanden / instructies 
  •  controle/paraaf week 13   
  • aan het werk met opdrachten taakwerk 
  

Slide 6 - Slide

geef aan met gebruik van chronologische 
signaalwoorden hoe een game wordt gemaakt

Slide 7 - Slide

Tekstverband = toelichting /uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar
en

Slide 8 - Drag question

programma week 15 /3  
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2. vorige les : instuctie geven en luisteren naar een instructie  

  vandaag :  presentatie opdracht : Esmee, Tess en Daniel 
zelfstandig werken  aan opdrachten  weektaak 14 en 15 
opdrachten woordenschat : 
                               
  

Slide 9 - Slide

Wat is een instructie?
Waar herken je deze teksten aan?
Benoem soorten teksten waarin instructie gegeven wordt.

Slide 10 - Open question

programma week 15 /1 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2.  vorige week  : vraag 
  3.  presenteren : nog wat theorie 

Daniel 
  • aan het werk met opdrachten taakwerk 
  

Slide 11 - Slide

instructie geven en uitvoeren
  • Bij een instructie leg je iemand uit hoe je iets moet doen. 
  • Je moet de informatie in een logische volgorde opschrijven.
  • De meeste zinnen in een instructie beginnen met een doe /werkwoord.
  • Schrijf korte en duidelijke zinnen

  • goed luisteren 
  • let op doe-woorden 
  • signaalwoorden
  • in de goede volgorde uitvoeren 


Slide 12 - Slide

Presenteren.... kun je leren!

Slide 13 - Slide

Ik vind presenteren spannend.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

In een presentatie kun je verbale en non-verbale communicatie gebruiken.... 

Slide 15 - Slide

Wat is verbale communicatie?
A
Spreken
B
Spreken en luisteren
C
Met handen en voeten praten
D
Afbeeldingen gebruiken

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tekens & Symbolen
B
Praten met handen en voeten
C
Lichaamshouding
D
Van je gezicht aflezen

Slide 17 - Quiz

Wat is belangrijk aan je houding?

Slide 18 - Mind map

Zoek de verschillen....
Je krijgt nu twee filmpjes te zien van personen die presenteren. Wat zijn verschillen tussen deze twee presentaties? 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Welke verschillen kun je noemen?

Slide 22 - Mind map

Slide 23 - Video

Tips:
- Spreek rustig en duidelijk. 
- Kijk je publiek zo veel mogelijk aan. 
- Bedenk voor jezelf van tevoren vragen. Welke vragen zouden de toehoorders kunnen stellen?  
Zorg voor een logische indeling (inleiding - middenstuk - slot) 
Duidelijke zinnen 
- Humor?!
- Wees creatief!
- Bedank je publiek

Slide 24 - Slide

Instructie uitvoeren
Een instructie laat stap voor stap zien wanneer en hoe je iets moet doen. 

Je herkent een instructie vaak aan doe-woorden.  

Neem een liter bouillon.
Bij recepten of reparaties zie je vaak een opsomming.

Slide 25 - Slide

Instructie uitvoeren
  • Kijk en/ of luister goed.
  • Let op doe-woorden.
  • Let op signaalwoorden (stap 1, of vervolgens).
  • Voer de stappen uit in de volgorde waarin ze beschreven  worden.

Slide 26 - Slide

Hoe ging dit?
Waarom lukte dit wel of niet?

Slide 27 - Slide

instructie schrijven 
Opdracht : Schrijf een duidelijke instructie voor je buurman. 
volgens deze instructie : Hij /zij moet : 
op het digibord,  
op You tube ,
het nummer De Zon op van Diggy Dex afspelen 
en weer stoppen bij 01:25 
Daarna moet hij weer gaan zitten en roepen : Klaar !

Slide 28 - Slide

Aan het werk!
Aan  het werk NN online
opdrachten  weektaak 14 
                        weektaak 15  

controle /paraaf week 13 
Opdrachten 
Lezen 1,   2, 4 en 6a 
 

Slide 29 - Slide

programma week 16 /3
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2.  gister :   uitleg theorie bij H 4 par. Woordenschat /                               woordraadstrategie nr.4 

vandaag : 

Slide 30 - Slide

Woordraadstrategie

Een woordraadstrategie is een handige manier om achter de betekenis van een woord te komen:


Zoek bij een moeilijk , onbekend woord in de tekst naar een : 


  • synoniem   
  • omschrijving, definitie                         uitleg video 
  • voorbeeld

  • tegenstelling 

Slide 31 - Slide

tegenstelling 
woord plus voorvoegsel
geloofwaardig 
ongeloofwaardig
verbaal
nonverbaal
een ander voorvoegsel
import
export
inpakken 
uitpakken
heel ander woord 
ruw
glad 
licht 
zwaar 

Slide 32 - Slide

boek /e book blz 115 
oefening 1  samen
papier /pen 

oefening 2 op papier plus tekst 

Slide 33 - Slide

programma week 16 /3 
  1.  aanwezigheid,  stamgroepen
  2. gister : woordbetenissen vinden via opsporen van tegenstellingen:  terugblik vraag 
      vandaag
  1. presentaties ? Daniel , Noor, Jolien 
  2. afmaken opdrachten  H4 Woordenschat 
  3. Kahoot 


Slide 34 - Slide

Een voorbeeld van zo’n test: een kind moet zo snel mogelijk de inktkleur noemen van een woord dat zelf een andere kleur aanduidt. Het kind ziet bijvoorbeeld het woord ‘rood’ geschreven in blauwe inkt. Het duurt even voor de jonge hersenen de belangrijke informatie (de blauwe inkt) van de (6) irrelevante (het woord ‘rood’) onderscheiden. De kinderen moeten dus (7) essentiële zaken en bijzaken van elkaar scheiden.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Aan het werk!
Aan  het werk NN online
opdrachten  weektaak 14 
                        weektaak 15  

controle /paraaf week 13 
Opdrachten 
Lezen 1,   2, 4 en 6a 
 

Slide 37 - Slide

Kahoot  

Slide 38 - Slide

programma week 19 /1 
  1. aanwezigheid /   stamgroepen 
  2.    vorige les     uitleg bij  lezen en woordenschat Hoofdstuk 4      terugblikvraag 

vandaag :
  1.  boekbesprekingen  nieuw schema 
  2. toets :  verplaatst naar morgen :
  3. wat is taakwerk voor weektaak 19  :  It'sLearning  
  4.  aan het werk /vragen voor de toets /boekbespreking 
  5.  aan het werk /  Lezen in Selfie = voorlezen  





         
  

Slide 39 - Slide

wat is de betekenis van het woord : irrelevant ? 

Het duurt even voor de jonge hersenen het verschil kunnen zien tussen  belangrijke informatie en  irrelevante  informatie. 

1.voorvoegsels : i/ a /on / non/ in / im/ ; 2. ander voorvoegsel 
3. heel ander woord

Slide 40 - Slide

  1. (de) accommodatie ruimte en voorzieningen voor een bepaald doel
  2. (de) amateur liefhebber; ondeskundige
  3. (de) ambitie wil om iets te bereiken
  4. asymmetrisch niet met dezelfde vorm
  5. begaafde getalenteerde
  6. belanden terechtgekomen
  7. (de) camper motorvoertuig waarin je kunt kan kamperen
  8. (de) carrière loopbaan
  9. (de) conditie voorwaarde; de toestand waarin iemand of iets zich bevindt; (het) uithoudingsvermogen
  10. (het) dieet leefregel met betrekking tot het gebruik van voeding
  11. (de) diëtiste iemand die je voedingspatroon in de gaten houdt
  12. (de) doping pepmiddel; stimulerend middel
  13. door dik en dun in goede en slechte tijden
  14. essentiële belangrijke; noodzakelijke
  15. faciliteiten voorzieningen
  16. (de) finish eindpunt; eindstreep
  17. (de) fitness conditietraining, meestal in een sportzaal
  18. fitte sterke en gezonde
  19. fysieke lichamelijke
  20. geestdriftige enthousiaste
  21. identiek overeenkomstig; gelijk
  22. idolen grote voorbeelden
  23. (het) imago beeld
  24. inactieve niet veel aan beweging doende
  25. individueel afzonderlijk
  26. inspireren ideeën geven om iets te doen
  27. irrelevante onbelangrijke
  28. gerechtigd zijn toestemming hebben
  29. karakteristiek kenmerkend
  30. leken mensen die niet deskundig zijn
  31. lief en leed delen plezierige en droevige zaken met elkaar beleven
  32. maximaal hoogstens
  33. mentale geestelijke
  34. (de) mentaliteit de geestelijke instelling; de houding
  35. met vallen en opstaan door steeds opnieuw te proberen als het niet gelukt is
  36. (de) misvatting onjuiste opvatting
  37. mits maar alleen als
  38. na veel plussen en minnen na de voor- en nadelen tegen elkaar te hebben afgewogen
  39. (de) ontspanning vermaak; amusement
  40. op leven en dood hevig
  41. optimale ideale

  1. (de) picknick maaltijd in de open lucht
  2. (de) prestatie resultaat; het vervullen van een taak
  3. realistisch echt
  4. recente niet oude; nieuwe
  5. (het) record de beste prestatie die tot op een bepaald ogenblik op een bepaald gebied bereikt is
  6. rooskleurige veelbelovende
  7. stimulans prikkel
  8. (de) supporter aanhanger; fan
  9. tussen hoop en vrees in onzekerheid
  10. (de) uitslag resultaat; afloop; ook: aanslag; puistjes; schimmel
  11. unieke enige in zijn soort
  1. van de wieg tot het graf zolang je leeft, van het begin tot het einde
  2. van top tot teen helemaal
  3. vanzelfsprekend gewoon; normaal
  4. vroeg of laat ooit; nu of later
  5. waarmaken realiseren
  6. water en vuur zijn grote vijanden zijn
  7. wezenlijk belangrijk
  8. (de) wintersport de sport die alleen ’s winters beoefend kan worden; ook: de vakantiereis naar een plaats waar je kunt skiën, langlaufen, etc.
  9. zonder kop of staart zonder verband: er is geen begin of einde
  10. zwart op wit op papier
  11.  

Slide 41 - Slide

Zelfstandig aan het werk
Wat
NN online taakwerk / woordenschat leren
Hoe
stil / geluidsniveau 1
Hulp
kom met vragen/hand opsteken 
Tijd
Tot  10:30
uitkomst
Nakijken op niet begrepen fouten 
Klaar
lezen boek boekbespreking  

Slide 42 - Slide