Can/could will/going to 07-03-23

Today
  • Small talk 
  • Grammar
  • Learnbeat
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today
  • Small talk 
  • Grammar
  • Learnbeat

Slide 1 - Slide

How was your spring break?

Slide 2 - Poll

Passive Voice:
What do you remember?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

can & be able to

Present perfect & Past simple

Slide 5 - Slide

She                             play tennis very well!

If you tell him your problem he might                  help you.

He is old now, be he                            dance like crazy!
Can
Could
be able to

Slide 6 - Drag question

Grammar: can + be able to

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Future
Wat?: toekomstige tijd (morgen, volgend jaar, over 10 jaar etc)

Hoe?: 3 manieren
- to be going to
- will
- shall 

Slide 9 - Slide

To be going to
Je gebruikt to be going to + het hele werkwoord:
– bij een plan / besluit dat al vaststaat of al eerder is afgesproken;
– bij een voorspelling op basis van een concrete aanwijzing, dus iets wat je bijvoorbeeld kunt zien of weten.

99% zekerheid

Slide 10 - Slide

To be going to
(+) am / is / are + going to + het hele werkwoord
(-) am not / is not / are not going to + hele werkwoord
(?) Am/Is/Are (+onderwerp) + going to + hele werkwoord

I am not going to play hockey this weekend, because I have to study for my tests. - Ik ga dit weekend geen hockey spelen , want ik moet leren voor mijn toetsen.

Slide 11 - Slide

Will
  • Bij een wens of een voorspelling waar geen concrete aanwijzingen voor zijn
  • Spontane beslissingen


50% zekerheid

Slide 12 - Slide

Will
(+) will / 'll + hele werkwoord
(-) will not / won't + hele werkwoord
(?) Will (+) onderwerp + hele werkwoord (NOOIT met I en We)

Will she win the competition this weekend? - Zal zij de competitie dit weekend winnen?

Slide 13 - Slide

Shall
bij een voorstel / aanbod / besluit dat op het moment zelf wordt gemaakt - altijd in combinatie met I of We

Shall + hele werkwoord

Shall I open the door for you? (Zal ik de deur voor je openen?)

Slide 14 - Slide

...... I .... bring Euros with me to Italy or can I get them there?
A
Am I going to
B
Will I
C
Shall I
D
Are I going to

Slide 15 - Quiz

He asked us to reschedule but that ….......... happen!
A
Is going to
B
Will
C
Will not
D
Is not going to

Slide 16 - Quiz

Our first date was five years ago and I ............. never forget it.
A
am never going to
B
will
C
shall
D
is never going to

Slide 17 - Quiz

Today
  • CNN 10
  • Kahoot.it
  • Learnbeat 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Planner Learnbeat 

Slide 20 - Slide

PAST PERFECT

Slide 21 - Slide

Past perfect

Slide 22 - Slide

Past perfect

Slide 23 - Slide

 Past Perfect & Past Simple

Slide 24 - Slide

Welke gebeurtenis staat in de past simple en welke in de past perfect?

A
Wat het eerst gebeurt staat in de past simple, wat later gebeurt in de past perfect
B
Wat het eerst gebeurt staat in de past perfect, wat later gebeurt in de past simple

Slide 25 - Quiz

She realized she had forgotten her bag at home.
A
past simple, past perfect
B
past perfect, past simple
C
present perfect, past simple
D
past simple, present perfect

Slide 26 - Quiz

Past Perfect or Past Simple
I had a bad dream last night.
A
Past Simple
B
Past Perfect

Slide 27 - Quiz

'When I woke up this morning, I had slept for 8 hours.'
The above sentence is in the ......?
A
Past simple + past perfect
B
Past simple + present perfect
C
Past continuous + past perfect continuous
D
Past perfect + past simple

Slide 28 - Quiz

past simple-past perfect
I ... never ... a girl before I ... you.
A
have (never) kissed/have met
B
never kissed/met
C
had (never) kissed/met

Slide 29 - Quiz