This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
LEERJAAR 1 - WERKWOORDEN OP -ER
ZET JE LAPTOP KLAAR
OPEN DE LESSON UP APP: LESSONUP.APP
VUL JE ECHTE VOORNAAM IN
LEG JE WERKBOEK EN PEN KLAAR
Slide 1 - Slide
werkwoorden op -er
herhaling en oefening met werkwoorden op -er
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Révision danser
Stap 1= ...?
Stap 2=...?
Slide 4 - Slide
Regelmatige werkwoorden op -er
1. Stam= werkwoord min -er
2. Voeg de uitgangen toe: e-es-e-ons-ez-ent
Slide 5 - Slide
danser
je
danse
tu
danses
il/elle/on
danse
nous
dansons
vous
dansez
ils/elles
dansent
Slide 6 - Slide
Na welke vier werkwoorden komt het bepaald lidwoord: le/la/l'/les
A
AIMER, ADORER, PRÉFÉRER, DÉTESTER
B
ARRIVER, PRÉFÉRER, DÉTESTER, MANGER
C
MANGER, DEMANDER, AIMER, DÉTESTER
D
TROUVER, REGARDER, AIMER, AIDER
Slide 7 - Quiz
Sleep de uitgangen naar de juiste persoon
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
-ons
-ent
-e
-ez
-es
-e
Slide 8 - Drag question
Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles
Slide 9 - Drag question
Sleep de Nederlandse vertaling naar het juiste Franse werkwoord
timer
0:25
regarder
écouter
détester
aimer
een hekel hebben aan
houden van / leuk vinden
kijken
luisteren
Slide 10 - Drag question
Je (regarder)
A
regardons
B
regardes
C
regarde
D
regardent
Slide 11 - Quiz
vous (donner)
A
donnons
B
donnez
C
donnent
D
donnes
Slide 12 - Quiz
Fabien et Amélie (chercher)
A
cherchons
B
cherchez
C
cherchent
D
cherches
Slide 13 - Quiz
Elle (aimer)
A
aimes
B
aimet
C
aime
D
aiment
Slide 14 - Quiz
Tu (donner)
A
donnes
B
donne
C
donn
D
donnez
Slide 15 - Quiz
Paul (parler)
A
parles
B
parlons
C
parle
D
parlent
Slide 16 - Quiz
Nous (aider)
A
aide
B
aidons
C
aides
D
aidez
Slide 17 - Quiz
il (trouver)
A
trouve
B
trouves
C
trouvez
D
trouvent
Slide 18 - Quiz
Uitgangen werkwoorden - er
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
+ent
+ons
+es
+ez
+e
+e
Slide 19 - Drag question
Nous (écouter)
Slide 20 - Open question
je .... (marcher)
Slide 21 - Open question
vous ... (passer)
Slide 22 - Open question
tu ... (tourner)
Slide 23 - Open question
ils ... (penser)
Slide 24 - Open question
je ... (compter)
Slide 25 - Open question
nous ... (pleurer)
Slide 26 - Open question
on ... (aimer)
Slide 27 - Open question
nous ... (monter)
Slide 28 - Open question
Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep Nederlands naar Frans
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES
Slide 29 - Drag question
Vertaal: wij zoeken (zoeken = chercher)
A
Nous cherchons
B
Vous cherchez
C
Ils/elles cherchent
D
Tu cherches
Slide 30 - Quiz
Vertaal: zij praten (praten = parler)
A
Je parle
B
Tu parles
C
Nous parlons
D
Ils/elles parlent
Slide 31 - Quiz
Vertaal: jullie geven (geven= donner)
Slide 32 - Open question
Vertaal: jij woont (wonen = habiter)
Slide 33 - Open question
Vertaal: ik kijk (kijken = regarder)
Slide 34 - Open question
Nathalie (aimer) son chien.
Slide 35 - Open question
Pierre et Lisa (manger) une pomme.
Slide 36 - Open question
Slide 37 - Slide
Stap voor stap de regelmatige werkwoorden op -er vervoegen
Stap 1: Haal de -er op het einde van het woord van het woord af. Zo maak je de stam. Stap 2: Kijk naar welk woord aan het werkwoord is gekoppeld: Is dat je, tu, il, elle, on, vous, nous, ils of elles? Stap 3: Ga naar het rijtje met de uitgangen. Welke uitgang heb je nodig om het werkwoord te koppelen aan het onderwerp? Stap 4: Plak de juiste uitgang achter de stam. C'est tout!