PJDB - Nieuw Nederlands - Woordenschat H3

Nederlands
Hoofdstuk  3
School
Cursus Woordenschat
Blz. 97 t/m 100



Klassikale instructie
Zelfstandige verwerking
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Nederlands
Hoofdstuk  3
School
Cursus Woordenschat
Blz. 97 t/m 100



Klassikale instructie
Zelfstandige verwerking

Slide 1 - Slide

Overzicht
  1. Lezen
  2. Kijken en luisteren
  3. Schrijven
  4. Woordenschat
  5. Kijk op taal
  6. Grammatica en Spelling
  7. Formuleren
  8. Poëzie en fictie
Hoofdstuk 1
Ik weet wat een synoniem is
Ik kan de betekenis van een woord raden door het synoniem te zoeken
Hoofdstuk 2
Ik kan de betekenis van een onbekend woord raden door naar een omschrijving te zoeken.
Hoofdstuk 3
Ik kan een voorbeeld in de tekst vinden
Ik kan de betekenis van een onbekend woord raden door naar een voorbeeld te zoeken.
 Overzicht Woordenschat

Slide 2 - Slide

Woordenschat - Doel & terughalen hoofdstuk 1 + 2
Terughalen H1 en H2

Doel
Na de les  
  • kan ik een voorbeeld in de tekst vinden
  • kan ik de betekenis van een onbekend woord raden door naar een voorbeeld te zoeken.


Slide 3 - Slide

Hoe zoek je een betekenis?
Moeilijke woorden in een tekst.
Wat kun je doen om ze te begrijpen?

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
  • Voorbeelden staan tussen haakjes, komma's of streepjes
  • Voorbeelden worden aangegeven door de woorden zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
  • Soms staan na een dubbele punt ook voorbeelden

Slide 5 - Slide

"Onbekende woorden"
Het vinden van voorbeelden van onbekende woorden

Slide 6 - Slide

Wat zijn de voorbeelden in:
Wij eten graag stamppotten: boerenkool-, zuurkool- en spruitjesstamppot
A
stamppotten
B
boerenkool-, zuurkool- en spruitjesstamppot
C
:
D
geen voorbeelden

Slide 7 - Quiz

Na welk woord volgen de voorbeelden?
Mijn moeder houdt van vis zoals krab, garnalen en haring
A
zoals
B
krab, garnalen en haring
C
houdt van
D
voorbeelden

Slide 8 - Quiz

Welk woord gaf net aan dat er voorbeelden kwamen?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Het openbaar vervoer (trein, bus, metro) is veel duurder geworden
A
Het openbaar vervoer
B
vervoer
C
veel duurder
D
geworden.

Slide 11 - Quiz

In Nederland bestaan veel feestdagen. We vieren bijvoorbeeld Kerstmis, Pasen en bevrijdingsdag.
A
In Nederland
B
feestdagen
C
vieren
D
bijvoorbeeld

Slide 12 - Quiz

Marko houdt van balsporten: voetbal, honkbal, tennis.
A
Marko
B
houdt
C
van
D
balsporten

Slide 13 - Quiz

Jongeren die iets hebben vernield, krijgen soms een taakstraf, zoals papier prikken of onkruid weghalen.
A
Jongeren
B
die iets hebben vernield
C
vernield
D
taakstraf

Slide 14 - Quiz

Myrthe heeft veel talenten. Ze is heel creatief, kan goed dansen en ze bakt heerlijke taarten.
A
Myrthe
B
veel
C
talenten
D
dansen

Slide 15 - Quiz

Vitamine C is gezond. Voedingsmiddelen met extra veel vitamine C zijn bijvoorbeeld: rode paprika, kiwi, broccoli en boerenkool.
A
Voedingsmiddelen
B
extra veel vitamine C
C
Voedingsmiddelen met extra veel vitamine C
D
vitamine C

Slide 16 - Quiz

DOEL BEREIKT?
Ik kan een voorbeeld in de tekst vinden door...

Hoe dan?

Slide 17 - Slide

Maken
Opdrachten:

1 t/m 6, 8 en 9 

Opdracht 9 schrijf je niet over een nieuwe uitvinding maar over deze periode van Corona, thuiswerken, op school zijn, anderhalve meter, avondklok enzovoort.


timer
35:00

Slide 18 - Slide