woordsoorten klas 3 kbl thema 3

woordsoorten

thema 3 (kbl)

herhaling van grammatica

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

woordsoorten

thema 3 (kbl)

herhaling van grammatica

Slide 1 - Slide

Wat is een voorbeeld van een lidwoord?
A
Aan
B
Voor
C
De
D
En

Slide 2 - Quiz

MAN, AUTO, SCHOOL, KIND
Dat zijn ............
A
werkwoorden
B
lidwoorden
C
telwoorden
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 3 - Quiz

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
Mooi
B
Leuk
C
Groot
D
Poes

Slide 4 - Quiz

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
Maaike
B
Paard
C
Het
D
Laptop

Slide 5 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 6 - Quiz

Zij hebben een groter huis dan wij.
A
zij=bez. vnw. wij= pers. vnw
B
zij= pers. vnw wij= pers. vnw

Slide 7 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto' is het woord MOOIE een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

In welk rijtje staan alléén persoonlijk voornaamwoorden?
A
jouw, hun, zij, ik
B
jij, jullie, wij, ons
C
onze, zulke, die, dat

Slide 9 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto' is het woord HEEL een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 12 - Quiz

In welk woordenrijtje staan alleen bijvoeglijk naamwoorden?
A
lieve, rare, tafel, mooie, groen
B
vreemde, gele, vriendelijke, een, tussen
C
prachtige, gelukkige, zwarte, schilderijtje
D
rode, zware, gekleurde, grappige

Slide 13 - Quiz

Welk woordenrijtje bestaat alleen uit voorzetsels?
A
in - uit - naast - de - tijdens
B
voor - achter - pizza - bij - tussen
C
onder - achter - met - tegen - tijdens
D
een - in - tussen - de - van - op

Slide 14 - Quiz

Jij hebt een mooie fiets gekregen van je ouders.

A
jij - bez.vnw je= bez.vnw
B
jij= pers. vnw je= pers. vnw
C
jij= bez. vnw je = pers. vnw
D
jij= pers. vnw je= bez. vnw

Slide 15 - Quiz

Ik wil je echt bedanken voor je bijdrage!
A
1e je= bez. vnw 2e je= bez. vnw
B
1e je= pers. vnw 2e je= bez. vnw
C
1e je= bez. vnw 2e je= pers. vnw

Slide 16 - Quiz

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n

Slide 17 - Quiz

Waar wil je nu nog meer uitleg over of mee oefenen?

Slide 18 - Open question