Grammatica woordsoorten - quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quiz

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
onpersoonlijke voornaamwoorden
D
eigennamen

Slide 2 - Quiz

Het woord ZEVENDE is een:
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 3 - Quiz

In welk rijtje staan alléén persoonlijk voornaamwoorden?
A
jouw, hun, zij, ik
B
jij, jullie, wij, ons
C
onze, zulke, die, dat

Slide 4 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto' is het woord HEEL een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto' is het woord MOOIE een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n

Slide 9 - Quiz

Hoeveel vraagwoorden zijn er?
A
5
B
4
C
3
D
6

Slide 10 - Quiz