Jou/jouw + u/uw + mij/mijn - Leerjaar 2

Voornaamwoorden
woensdag 3 maart 
9.15 uur tot 10.00 uur

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Voornaamwoorden
woensdag 3 maart 
9.15 uur tot 10.00 uur

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1) Presentie
2) Uitleg over de voornaamwoorden
3) Quiz
4) Zelf zinnen bedenken
5) In Studiemeter werken

Slide 2 - Slide

Doelen van de les
1) Aan het einde van de les weet ik wanneer ik jou of jouw gebruik.
2) Aan het einde van de les weet ik wanneer ik u of uw gebruik.
3) Aan het einde van de les weet ik wanneer ik mij/mijn gebruik.
4) Aan het einde van de les kan ik zelf zinnen maken met eerder benoemde voornaamwoorden.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

jou + jouw
- Jou gebruik je als persoonlijk voornaamwoord
- Verwijst naar een persoon
- Je kunt het vaak vervangen door een naam
1) Ik zie jou. (persoonlijk vnw)
2) Deze bal is van jou. (persoonlijk vnw)
- Jouw gebruik je als bezittelijk voornaamwoord.
1) Is dit jouw bal? (bezittelijk vnw)


Slide 5 - Slide

u + uw
- U gebruik je als persoonlijk of wederkerend voornaamwoord
1) Ik zie u. (persoonlijk vnw)
2) Is deze jas van u. (persoonlijk vnw)
3) U kunt u hier aanmelden. (wederkerend vnw)
- Uw gebruik je als bezittelijk voornaamwoord.
1) Is dit uw jas? (bezittelijk vnw)

Slide 6 - Slide

me/mij + mijn
- Me en mij gebruik je als een persoonlijk of wederkerend voornaamwoord.
1) Kun je me/mij straks even terugbellen? (persoonlijk vnw)
2) Die fiets is van mij. (persoonlijk vnw)
3) Ik schrijf me/mij in. (wederkerend vnw)
- Mijn gebruik je als bezittelijk voornaamwoord.
1) Dat is mijn zusje. (bezittelijk vnw)

Slide 7 - Slide

Dus ...
Jouw - uw - mijn
geeft een bezit aan.
- Vaak staat er een zelfstandig naamwoord achter.
Voorbeeld: Is dit uw jas.
'uw' is het bezittelijk voornaamwoord.
'jas' is het zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Slide

Hendrik zet ... gegevens op de lijst.
A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quiz

Dat ga ik meteen voor ... doen!
A
jou
B
jouw

Slide 10 - Quiz

... cake is het lekkerst!
A
Jou
B
Jouw

Slide 11 - Quiz

Ik heb het aan ... broer gevraagd.
A
jou
B
jouw

Slide 12 - Quiz

Wilt ... nog wat drinken?
A
u
B
uw

Slide 13 - Quiz

... telefoon is op de grond gevallen.
A
Mijn
B
mij

Slide 14 - Quiz

Wil je ... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 15 - Quiz

Gisteren vierden we ... verjaardag.
A
jou
B
jouw

Slide 16 - Quiz

Ik schrijf ... in.
A
me/mij
B
mijn

Slide 17 - Quiz

Noteer een zin waarin je jou, u of me/mij gebruikt.

Slide 18 - Open question

Noteer een zin waarin je jouw, uw of mijn gebruikt.

Slide 19 - Open question

Studiemeter
In Studiemeter aan de opdracht jou/jouw werken.

Slide 20 - Slide