oefentoets hormonen

oefentoets hormonen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

oefentoets hormonen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Op dag 1 van de menstruatiecyclus begint de menstruatie

A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een functie van FSH?
A
rijping eicel
B
productie moedermelk
C
stimulatie bijnierschors
D
groei bevordering

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de werking van LH?
A
Ontwikkelen van follikels
B
Eisprong
C
In stand houden dracht
D
Baarmoeder schoonmaken

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is ovulatie?
A
Als een meisje ongesteld is
B
als de eicel wordt bevrucht
C
als de eisprong plaatsvindt

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Oestrogeen wordt gemaakt in
A
de hypofyse
B
de teelballen
C
de eierstokken
D
de prostaat

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

OAC's zijn ..?
A
Orale anticoagulantia
B
Bloedverdunners
C
D
Orale anticonceptiva

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welke optie is geen noodanticonceptie?
A
Ellaone
B
Norlevo
C
Microgynon 30
D
spiraaltje

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Bij welk nood anticonceptie mag je een week geen borstvoeding geven?
A
Levonorgestrel/ Norlevo
B
Koperspiraal
C
Ulipristal/ Ella one

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Binnen hoeveel uur moet de Norlevo worden ingenomen?
A
Binnen 12 uur
B
Binnen 24 uur
C
Binnen 72 uur
D
Binnen 5 dagen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Deze pil bevat alleen progestageen
A
microgynon
B
trigynon
C
minipil
D
norlevo

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is spotting?
A
Bloeding als gevolg van een ziekte
B
Bloeding die optreedt TIJDENS de stopweek
C
Doorbraakbloeding
D
Bloeding die optreedt NA de stopweek

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

bij spotting verlies je tussentijds een hele kleine hoeveelheid bloed. De pil is dan nog steeds betrouwbaar.
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 13 - Quiz

de pil is nog steeds betrouwbaar maar de dosis moet verhoogd worden wanneer er teveel spotting plaatsvind.
welk geneesmiddel is 1ste keus bij menstruatiepijn ?
A
tramadol
B
paracetamol
C
codeine
D
diclofenac

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een ander woord voor pijn tijdens je menstruatie of ongesteldheid?
A
ovulatie
B
dysmenorroe
C
endometriose
D
periodieke pijn

Slide 15 - Quiz

Dysmenorroe is een pijnlijke menstruatie die het dagelijks leven van een vrouw negatief kan beïnvloeden.
Wanneer verwijs je iemand naar de huisarts bij menstruatiepijn die voldoende NSAID's al heeft ingenomen?
A
als na 5 dagen medicatie pijn hevig blijft
B
Als na 4 dagen medicatie pijn hevig blijft
C
als na 1-2 dagen medicatie pijn hevig blijft
D
Als patiënt extra medicijnen wil

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is hypothyreoïdie?
A
een te snel werkende schildklier
B
een te traag werkende schildklier

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is waar over mineralen?
A
Jodium = schildklierhormonen productie
B
Natrium=vochtbalans en bloeddruk
C
Magnesium=botten en spieren
D
alle antwoorden zijn waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Bij hyperthyreoïdie zie je gewichts...... bij een ....... eetlust
A
afname, goede
B
toename, goede
C
afname, slechte
D
toename, slechte

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn thyreomimetica?
A
Stoffen die de werking van de schildklier nabootsen.
B
Stoffen die de werking van de bijnieren nabootsen.
C
Stoffen die de werking van de pancreas nabootsen.
D
Stoffen die de werking van de nieren nabootsen.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wie maakt insuline?
En wat is het effect van insuline?
A
Alvleesklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
B
Alvleesklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose
C
Schildklier - Glucose wordt omgezet in Glycogeen
D
Schilklier - Glycogeen wordt omgezet in Glucose

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een hyperglykemie
A
een lage bloedsuiker
B
een hoge bloedsuiker

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

bloedsuikergehalte wordt bepaald door?
A
vingerprik
B
hielprik
C
bloedbeeld
D
insuline

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is waar?
1: Type 1 diabetes: geen insuline
2: Type 2 diabetes: te weinig insuline
A
Beide waar
B
1 is waar, 2 niet waar
C
1 is niet waar, 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

metformine behoort tot de
A
sulfonureumderivaten
B
insulines
C
biguaniden
D
incretine-mimetica

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welke stelling is waar:
1: Ina (32) belt om 10.00 Ze is gisteravond om 23.00 uur de pil vergeten in te nemen. Ze zit in week 3. Je advies: Neem zo snel mogelijk de vergeten pil in , de pil is verder betrouwbaar

2. Anna (34) komt er net achter dat ze 4 keer haar pil is vergeten, ze zit in week 2. Je advies: Neem de pillen in, de pil is betrouwbaar
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 26 - Quiz

Stelling 1 Binnen 24 uur de vergeten pil zo snel mogelijk innemen en de volgende pil op het tijdstip dat je het normaal in zou nemen. 

Stelling 2:  je neemt de laatst vergeten pil in, maak de strip af, de AC is 7 dagen onbetrouwbaar, dus condoom of geen coïtus.