H1 De industriele samenleving in Nederland §1 t/m §5 Proefwerk

Deze vraag gaat over crisis en bloei.

Hoe heet het model waarbij de overheid, de werkgevers en de vakbonden gingen samen werken om economische problemen (na de Tweede Wereldoorlog) op te lossen?
1 / 43
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deze vraag gaat over crisis en bloei.

Hoe heet het model waarbij de overheid, de werkgevers en de vakbonden gingen samen werken om economische problemen (na de Tweede Wereldoorlog) op te lossen?

Slide 1 - Open question

Bekijk de afbeelding. In deze afbeelding zie je 5 keer een rood kruisje, namelijk 1 kruisje in de titel en 4 kruisjes in de legenda.

Op deze vijf kruisjes moet steeds hetzelfde woord staan. Welk woord?

Slide 2 - Open question

Bekijk de afbeelding. In 1879 kreeg Rotterdam als eerste stad in Nederland een elektrisch verlichte winkelpassage.

Van welke begrip is wat je ziet op de afbeelding een goed voorbeeld?
A
Massaproductie
B
Massamedia
C
Massaconsumptie
D
Massacommunicatie

Slide 3 - Quiz

Wanneer veranderde Nederland steeds meer in een industriële samenleving?
A
Rond 1865
B
Rond 1815
C
Rond 1765
D
Rond 1915

Slide 4 - Quiz

Op de afbeelding zie je een kind aan het werk in de grafische industrie (1871).

Bestudeer de bron. Stel, je doet onderzoek naar kinderarbeid in de 19e eeuw. Welke uitspraak is juist?

De bron is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat ...
A
... je kunt zien hoe ongelukkig de werkende kinderen zich voelden.
B
... je kunt zien hoe onpersoonlijk de baas omging met de kinderen.
C
... je kunt zien waarom de fabrikant het werk door kinderen liet doen.
D
... je kunt zien wat voor soort werk de kinderen in deze fabriek deden.

Slide 5 - Quiz

Op de afbeelding zie je arbeiders in een textielfabriek (1878). In welke regio in Nederland vond je eind 19e eeuw veel textielindustrie
A
Zuid- Limburg (vooral rondom Maastricht)
B
Twente
C
de Randstad
D
Nabij Rotterdam

Slide 6 - Quiz

De volgende vraag gaat over crisis en bloei.
Was er in de volgende periodes sprake van economische crisis of economische groei?

1. Jaren 1930
2. Jaren 1940-1945
3. Jaren 1960
4. Jaren 1970
A
1. crisis, 2. crisis, 3. bloei, 4. crisis
B
1. crisis, 2. crisis, 3. crisis, 4. bloei
C
1. crisis, 2. crisis, 3. bloei, 4. bloei
D
1. bloei, 2. crisis, 3. crisis, 4. bloei

Slide 7 - Quiz

Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.

Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 8 - Quiz

Deze vraag gaat over verstedelijking in Nederland.
Bekijk de luchtfoto van Amsterdam.
Wat is wat?
A
1= uitbreiding van de 19e eeuw, 2= de middeleeuwse stadskern, 3= de 17e eeuwse stadskern
B
1= de middeleeuwse stadskern, 2= uitbreiding van de 19e eeuw, 3= de 17e eeuwse stadskern.
C
1= de middeleeuwse stadskern, 2= de 17e eeuwse stadskern, 3= uitbreiding van de 19e eeuw
D
1= de 17e eeuwse stadskern, 2= de middeleeuwse stads kern, 3= uitbreiding van de 19e eeuw.

Slide 9 - Quiz

Het Nederlandse onderwijs werd in de 19e eeuw verbeterd en opengesteld voor meisjes en jongens uit de lagere klassen.

Wat was daarvan een oorzaak?
A
bevolkingsgroei
B
industrialisatie
C
automatisering
D
klassenstrijd

Slide 10 - Quiz

'Leningen waarmee de Verenigde Staten Europa hielpen om de schade van de Tweede Wereldoorlog te herstellen'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?
(tip: het begrip hoort ook bij het rode kruisje in de afbeelding te staan)

Slide 11 - Open question

Wie is de grondlegger van het socialisme?

Zijn aanhangers worden ook wel socialisten genoemd.
A
Karl Marx
B
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
C
Pieter Zeeman
D
Louis Regout

Slide 12 - Quiz

Wie was de leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij van 1894 tot 1925?
Hij wordt gezien als de grondlegger van de arbeidersbeweging.
A
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Johan Rudolf Thorbecke
D
Pieter Zeeman

Slide 13 - Quiz

In de tijd van de industrialisatie werd Nederland een modern land. Welk vier begrippen horen daar het best bij?

1. Landbouw 2. Massamedia
3. Stijging sterftecijfer 4. Kleine dienstensector
5. Spoorwegen 6. Massaconsumptie
7. Verstedelijking 8. Trekschuit
A
2, 5, 6 en 7
B
1, 5, 7 en 8
C
2, 3, 4 en 6
D
2, 4, 5 en 6

Slide 14 - Quiz

Bestudeer eerst de bron. Welke uitspraken zijn juist?

1 In 1850 werkten meer mensen in de dienstensector dan in 1900.
2 In 1850 werkten meer mensen in de industrie en handnijverheid dan in 1900.
3 In 1850 werkten meer mensen in de landbouw en visserij dan in 1900.
4 In 1900 werkten meer mensen in de dienstensector dan in 1850.
A
3 en 4
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1 en 4

Slide 15 - Quiz

Op de afbeelding zie je stadsuitbreiding in de buurt van Rotterdam waar een een nieuwe woonwijk wordt aangelegd (1959).

Met welke twee begrippen kun je deze afbeelding het beste in verband brengen?
A
automatisering en industrialisatie
B
industrialisatie en mechanisatie
C
automatisering en verstedelijking
D
industrialisatie en verstedelijking

Slide 16 - Quiz

Bestudeer de bron. Vergelijk de periode 1975-2000 met de periode 1850-1900.
Welke overeenkomst is er tussen die twee periodes?
A
Kindertal: In de periode 1975-2000 kregen vrouwen gemiddeld minder dan twee kinderen, net als in de periode 1850-2000.
B
Levensverwachting: In de periode 1975-2000 steeg de levensverwachting in Nederland, net als in de periode 1850-1900.
C
Immigratie: In de periode 1975-2000 kwamen er miljoenen immigranten naar Nederland, net als in de periode 1850-1900.

Slide 17 - Quiz

Deze opdracht gaat over een politieke tekening uit 1911.
De tekening heet 'Het wapen van den arbeider'.
De politieke tekenaar Albert Hahn (1877-1918) maakte deze tekening in 1911 voor het kritische weekblad 'De Notenkraker'.

De tekenaar bracht in deze tekening zijn eigen politieke standpunt naar voren.
Hoe kun je dat standpunt het beste omschrijven?
A
De tekenaar was een echte kapitalist: hij vond dat de ondernemers beter beschermd moesten worden tegen de wraak van de arbeiders.
B
De tekenaar was een gematigde socialist: hij wilde dat het socialisme langs democratische weg werd ingevoerd in Nederland.
C
De tekenaar was een overtuigd protestant: hij wilde dat de christelijke arbeiders op hun eigen protestantse partij gingen stemmen.
D
De tekenaar was een revolutionaire socialist: hij wilde dat de arbeiders in Nederland met geweld naar de macht zouden grijpen.

Slide 18 - Quiz

Maak met deze gebeurtenissen een keten van oorzaken en gevolgen. Begin ermee om de eerste oorzaak helemaal naar boven te slepen. Zet een direct gevolg daarvan eronder en ga zo verder totdat je bij het laatste gevolg bent, helemaal onderaan.

1. De fabrikanten konden de lonen laag houden en de werktijden laag.
2. De arbeiders richtten vakbonden op om hun positie te verbeteren.
3. In de steden was een groot aanbod aan goedkope arbeidskrachten.
4. Op het platteland was steeds minder werk te vinden in de landbouw
5. Veel mensen trokken naar de steden om daar aan werk te komen.
A
4 --> 5 --> 3 --> 1 --> 2
B
4 --> 5 --> 2 --> 1 --> 3
C
5 --> 1 --> 3 --> 4 --> 2
D
3 --> 5 --> 4 --> 1 --> 2

Slide 19 - Quiz

Lees onderstaande vraag. Benoem bij elke vraag of dit een beschrijvende vraag (B), een verklarende vraag (V) of een waarderende vraag (W) is:

1. Waardoor steeg de werkloosheid in Nederland in de jaren 1930 tot recordhoogte?
2. Welke takken van industrie zijn in de jaren 1970 en 1980 bijna helemaal uit Nederland verdwenen?
3. Hoe succesvol was het beleid van de Nederlandse regering na 1945 om de lonen laag te houden?
4. Hoe kwam het dat de Nederlandse bevolking vanaf 1963 opeens veel meer geld begon uit te geven?
A
1= V, 2= B, 3= W, 4= V
B
1= V, 2= V, 3= V, 4= W
C
1= W, 2= B, 3= B, 4= V
D
1= W, 2= B, 3= W, 4= V

Slide 20 - Quiz

Bestudeer de bron. In de grafiek kun je zien hoeveel mensen er werkten in de vier sectoren van de Nederlandse economie (uitgedrukt als percentage van de totale beroepsbevolking).

Wat is juist?
A
1= diensten, 2= overheid, 3= industrie, 4= landbouw
B
1= overheid, 2= diensten, 3= industrie, 4= landbouw
C
1= overheid, 2= industrie, 3= diensten, 4= landbouw
D
1= landbouw, 2= diensten, 3= overheid, , 4= industrie

Slide 21 - Quiz

Deze opdracht gaat over de manier waarop Nederland in de 19e eeuw een echt industrieland werd. Geef van elke zin aan of deze juist of onjuist is.

1. De industrialisatie in Nederland begon rond 1865, toen de textielnijverheid overging op industriële productiemethodes.
2. De industrialisatie had tot gevolg dat de werkgelegenheid in de Nederlandse landbouw steeds verder toenam.
3. De industrie in Nederland had veel last van de concurrentie van de Duitse industrie, en groeide daardoor maar langzaam.
A
1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist
B
1. onjuist, 2. onjuist, 3. onjuist
C
1. juist, 2. juist, 3. onjuist
D
1. juist, 2. onjuist, 3. juist

Slide 22 - Quiz

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 In de loop van de 19e eeuw waren er steeds minder landarbeiders nodig op het Nederlandse platteland.
Dit was een van de ............ van de mechanisatie in de landbouw.
2 De huisnijverheid werd na 1865 geleidelijk verdrongen door grootschalige productie in fabrieken.
Dit was een van de ............. van de toenemende verstedelijking.
A
1. gevolgen, 2. oorzaken
B
1. gevolgen, 2. gevolgen
C
1. oorzaken, 2. oorzaken
D
1. oorzaken, 2. gevolgen

Slide 23 - Quiz

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 Tussen 1850 en 1900 groeide de Nederlandse bevolking van drie miljoen naar vijf miljoen inwoners.
Dit was een van de ............... van de sterke groei van de industrie.
2 Vanaf circa 1895 nam de werkgelegenheid in de Nederlandse dienstensector opvallend snel toe.
Dit was een van de ................ van de toenemende industrialisatie.
A
1. oorzaken, 2. gevolgen
B
1. oorzaken, 2. oorzaken
C
1. gevolgen, 2. gevolgen
D
1. gevolgen, 2. oorzaken

Slide 24 - Quiz

Bestudeer de bron over erwten dorsen in 1935.

Op de foto is te zien hoe een boerenfamilie in 1935 de erwten dorste. Links gaat het afgemaaide gewas de dorsmachine in, rechts wordt het erwtenstro (de rest van de planten, zonder de erwten) afgevoerd.

Welke uitspraak over de bron is juist?
A
De foto bewijst dat de stoommachine in de jaren 1930 nog steeds een belangrijke krachtbron was voor de Nederlandse landbouw.
B
De foto is een ongeschreven historische bron waaruit je informatie kunt halen over de mechanisatie van de landbouw in Nederland.
C
De foto komt uit de tijd dat de mechanisatie pas was begonnen en de eerste landbouwmachines net op de markt waren gekomen.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 25 - Quiz

Lees de bron.

Met welk begrip kun je dit krantenartikel het beste in verband brengen?
A
dienstensector
B
industrialisatie
C
mechanisatie
D
transportrevolutie

Slide 26 - Quiz

Bestudeer de bron. De politieke tekenaar Albert Hahn (1877-1918) maakte in 1910 deze tekening over een fabrieksarbeider en een fabriekseigenaar. Onder de afbeelding staat: "Twentsch Industrieel: bukken of de hongerzweep!"

Welke uitspraak over de tekening is juist?
A
De tekening heeft als boodschap dat arbeiders enkel met geweld hun positie kunnen verbeteren.
B
De tekening laat zien dat arbeiders sterker staan als ze zich verenigen in een vakbond.
C
De tekening roept op tot algemeen kiesrecht om de macht van de arbeider te vergroten.
D
De tekening toont het machtsmiddel waarmee de fabriekseigenaar de arbeider de baas is.

Slide 27 - Quiz

Op deze foto zie je een demonstratie tegen milieuvervuiling in de jaren 1970.
Hieronder staan vier standpunten. Welk standpunt komt het meest overeen met de mening van de demonstranten?
A
Arbeiders moeten zich verenigen om sterk te staan tegenover fabriekseigenaren.
B
Bankiers moeten verantwoordelijkheid nemen voor hun rol in de kredietcrisis.
C
De groeiende welvaart heeft een negatief effect op het welzijn van mensen.
D
De overheid hoort ervoor te zorgen dat niemand in crisistijd in armoede hoeft te leven.

Slide 28 - Quiz

Uit welke periode komt de bron?
A
periode 1865-1890
B
periode 1930-1940
C
periode 1945-1955
D
periode 1955-1973

Slide 29 - Quiz

Uit welke periode komt de bron?
A
periode 1865-1890
B
periode 1930-1940
C
periode 1945-1955
D
periode 1955-1973

Slide 30 - Quiz

1 De jaren ... waren een tijd van veel werkloosheid en armoede.
2 Nederland veranderde na ... in een postindustriële samenleving.
3 Het industrialisatieproces versnelde vanaf ...
4 Vooral vanaf ... gingen werknemers meer verdienen.

Welke jaartallen horen op de stippellijntjes?

A
1= 1930, 2= 1970, 3= 1895, 4= 1963
B
1= 1930, 2= 1963, 3= 1895, 4= 1970
C
1= 1895, 2= 1970, 3= 1930, 4= 1963
D
1= 1963, 2= 1970, 3= 1895, 4= 1930

Slide 31 - Quiz

Zet de volgende vijf zinnen in de juiste tijdsvolgorde:

1 Arbeiders gaan zich organiseren in vakbonden.
2 De economie in Nederland groeit dankzij de ICT-sector.
3 De textielindustrie in Nederland gaat ten onder.
4 De Nederlandse economie bloeit op na de wederopbouw.
5 Nederland krijgt te maken met de kredietcrisis.

A
1, 4, 3, 2, 5
B
1, 4, 3, 5, 2
C
4, 3, 1, 2, 5
D
1, 4, 2, 3, 5

Slide 32 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
De groei van de wereldhandel was belangrijk voor de industrialisatie van Nederland.
B
De industrialisatie van Nederland had weinig effect op de landbouw en de dienstensector.
C
Doordat de landbouwsector groeide waren er steeds meer landarbeiders nodig.
D
Nederland was een van de eerste geïndustrialiseerde landen in Europa.

Slide 33 - Quiz

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste tijdvolgorde van vroeger naar later.

1 Nederland krijgt Marshallhulp uit de Verenigde Staten.
2 Duitse troepen bezetten Nederland.
3 De Nederlandse regering stopt met de geleide loonpolitiek.
4 Grote economische crisis in de Verenigde Staten.


A
4 --> 2 --> 1 --> 3
B
3 --> 2 --> 1 --> 4
C
1 --> 3 --> 4--> 2
D
2 --> 4 --> 1 --> 3

Slide 34 - Quiz

Bestudeer de bron en de vier onderstaande historische ontwikkelingen.

Welke ontwikkeling past het beste bij de afbeelding?

A
automatisering
B
uitbreiding van ICT
C
industrialisatie
D
toename van de welvaart

Slide 35 - Quiz

Bestudeer de bron en de vier uitspraken:

De tekenaar:
1 hoorde bij de liberalen.
2 hoorde bij de socialisten.
3 vond dat arbeiders kiesrecht moesten krijgen.
4 vond dat arbeiders te veel macht kregen.

Welke uitspraak of welke uitspraken passen het best bij de bron?

A
2 en 3
B
Alleen 2
C
3 en 4
D
1, 2 en 3

Slide 36 - Quiz

Bekijk de bron van een affiche. Wat voor soort bron is het affiche?

Dit is een:
1 geschreven bron
2 historische bron
3 mondelinge bron
4 ongeschreven bron

A
1, 2 en 4
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2, 3 en 4

Slide 37 - Quiz

Uit de grafiek blijkt dat...
A
de werkloosheid steeg tussen 1950 en 1965.
B
er tussen 1950 en 1965 steeds meer werk was in de industrie.
C
er tussen 1950 en 1965 steeds minder werk was in de landbouw.
D
het goed ging met de economie tussen 1950 en 1965.

Slide 38 - Quiz

Bestudeer de bron.
De bron gaat over het energiegebruik in werelddelen en laat zien dat:
1. in Noord-Amerika een sterke toename was tussen 1950 en 1960 en een afname na 2000.
2. In Zuid-Amerika een voortdurende toename tussen 1950 en 2004.
3. In Europa een sterke toename was tussen 1970 en 1980 en een afname na 1990.
Welke uitspraak of welke uitspraken zijn juist

A
2 en 3
B
1, 2 en 3
C
1 en 3
D
Alleen 2

Slide 39 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
huisnijverheid
C
beleggers
D
dienstensector

Slide 40 - Quiz

Bekijk de afbeelding van de schoolklas.

Welk begrip kun je hiermee in verband brengen?
A
kapitalisme
B
massamedia
C
sociale mobiliteit
D
wederopbouw

Slide 41 - Quiz

Op de afbeelding zie je Karl Marx als jonge student.

Welk idee had Karl Marx?
A
De fabrikanten moesten meer en meer winst gaan maken.
B
Arbeiders zouden de klassenstrijd met geweld winnen.
C
Het kapitalisme heeft grote nadelen, maar een beter systeem is er niet.
D
Arbeiders en fabrikanten moesten goed samenwerken.

Slide 42 - Quiz

Lees de tekstbron.

Welk begrip past het beste bij de tekst?
A
wederopbouw
B
sociale mobiliteit
C
milieu
D
geen van de genoemde begrippen is juist

Slide 43 - Quiz