Oefentoets Industriële samenleving par 1 en 2 3TL

Oefentoets Industriële samenleving par 1 en 2 3TL
1 / 35
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Oefentoets Industriële samenleving par 1 en 2 3TL

Slide 1 - Slide

Oefentoets
Neem de tijd om een vraag te maken. 
Heb je een vraag fout? Zoek dan uit wat er fout is! Gebruik je boek, internet, studiewijzer.
Kom je er niet uit? Vraag een klasgenoot of je docent. 
Succes met leren! 
Niet alle leerdoelen worden getoetst in deze oefentoets. 
Vergelijk bij een open vraag, jouw antwoord met het antwoordmodel. 

Slide 2 - Slide

Wie waren eigenaar van de common fields?
A
De adel
B
Grootgrondbezitters
C
De regering
D
De dorpelingen

Slide 3 - Quiz

Wat zien we op de afbeelding?
A
Open of common fields
B
Enclosure

Slide 4 - Quiz

Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.

Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 5 - Quiz

Deze opdracht gaat over de manier waarop Nederland in de 19e eeuw een echt industrieland werd. Geef van elke zin aan of deze juist of onjuist is.

1. De industrialisatie in Nederland begon rond 1865, toen de textielnijverheid overging op industriële productiemethodes.
2. De industrialisatie had tot gevolg dat de werkgelegenheid in de Nederlandse landbouw steeds verder toenam.
3. De industrie in Nederland had veel last van de concurrentie van de Duitse industrie, en groeide daardoor maar langzaam.
A
1. juist, 2. onjuist, 3. onjuist
B
1. onjuist, 2. onjuist, 3. onjuist
C
1. juist, 2. juist, 3. onjuist
D
1. juist, 2. onjuist, 3. juist

Slide 6 - Quiz

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 In de loop van de 19e eeuw waren er steeds minder landarbeiders nodig op het Nederlandse platteland.
Dit was een van de ............ van de mechanisatie in de landbouw.
2 De huisnijverheid werd na 1865 geleidelijk verdrongen door grootschalige productie in fabrieken.
Dit was een van de ............. van de toenemende verstedelijking.
A
1. gevolgen, 2. oorzaken
B
1. gevolgen, 2. gevolgen
C
1. oorzaken, 2. oorzaken
D
1. oorzaken, 2. gevolgen

Slide 7 - Quiz

Wat gaan de grootgrondbezitters kopen om hun land beter en sneller te bewerken?
A
Arme boeren
B
Kunstmest
C
Machines
D
Een dikke John Deere

Slide 8 - Quiz

Wat zie je op het plaatje?
A
de schietspoel
B
de spinning jenny
C
een weefgetouw
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 9 - Quiz

Zet in de juiste chronologische volgorde
1
2
3
4
Enclosure
Spinning Jenny wordt uitgevonden
Eerste fabrieken worden gebouwd bij het water
Boeren gaan nog meer aan huisnijverheid doen

Slide 10 - Drag question

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 11 - Quiz

Welk begrip past bij de afbeelding
A
Industrialisatie
B
fabriek
C
huisnijverheid
D
massaproductie

Slide 12 - Quiz

Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen
D
Meer mensen doen aan landbouw

Slide 13 - Quiz

Hoe noem je het thuis produceren van bijvoorbeeld kleding?
A
Slavenarbeid
B
Huisnijverheid
C
Huiswerk
D
Vrijwilligerswerk

Slide 14 - Quiz

Wat hoort niet bij de arbeidsomstandigheden in de fabriek tijdens de industriële revolutie?
A
Hoge lonen
B
Onveilige machines
C
Ongezonde lucht
D
Afwisselend werk

Slide 15 - Quiz

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 16 - Quiz

Wat moet Nederland volgens Willem I verbeteren, voordat het een modern land kan worden?
A
Landbouw
B
Defensie
C
Infrastructuur
D
Onderwijs

Slide 17 - Quiz

Waar startte de Industriële Revolutie?
A
Duitsland
B
Engeland
C
Frankrijk
D
Nederland

Slide 18 - Quiz

Welk begrip?
A
Common Fields
B
Enclosure
C
Industrialisatie
D
Demografische Revolutie

Slide 19 - Quiz

Een bewering over werken in de fabriek in de 19e eeuw

Het werken in de fabriek was zwaar en gevaarlijk. Toch maakte de regering niet direct wetten met strenge veiligheidsvoorschriften.

A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 20 - Quiz


Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 21 - Quiz

Wanneer veranderde Nederland steeds meer in een industriële samenleving?
A
Rond 1865
B
Rond 1815
C
Rond 1765
D
Rond 1915

Slide 22 - Quiz

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 23 - Drag question

Wat is de juiste volgorde?
A
huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 24 - Quiz

Wat is GEEN oorzaak van industrialisatie ?
A
verbetering van de landbouw
B
stijging van aantal arbeidskrachten
C
daling van de bevolking
D
voldoende goedkope grondstoffen

Slide 25 - Quiz

Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
Een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
Een ingrijpende verandering was.
C
Heel snel verliep.
D
Met veel geweld plaatsvond.

Slide 26 - Quiz

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 27 - Drag question

Waar werden fabrieken NIET gebouwd?
A
bij rivieren
B
bij steden
C
op het platteland
D
aan spoorwegen

Slide 28 - Quiz

Maak de juiste combinaties.
Huisnijverheid
Fabriekswerk
De meest gebruikte energiebron is spierkracht
Voornamelijk te vinden in stedelijke gebieden.
Vind plaats bij mensen thuis
Gebruik van stoomkracht
Massaproductie
Creëerde heel veel banen

Slide 29 - Drag question

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 Tussen 1850 en 1900 groeide de Nederlandse bevolking van drie miljoen naar vijf miljoen inwoners.
Dit was een van de ............... van de sterke groei van de industrie.
2 Vanaf circa 1895 nam de werkgelegenheid in de Nederlandse dienstensector opvallend snel toe.
Dit was een van de ................ van de toenemende industrialisatie.
A
1. oorzaken, 2. gevolgen
B
1. oorzaken, 2. oorzaken
C
1. gevolgen, 2. gevolgen
D
1. gevolgen, 2. oorzaken

Slide 30 - Quiz

Bestudeer de bron over erwten dorsen in 1935.

Op de foto is te zien hoe een boerenfamilie in 1935 de erwten dorste. Links gaat het afgemaaide gewas de dorsmachine in, rechts wordt het erwtenstro (de rest van de planten, zonder de erwten) afgevoerd.

Welke uitspraak over de bron is juist?
A
De foto bewijst dat de stoommachine in de jaren 1930 nog steeds een belangrijke krachtbron was voor de Nederlandse landbouw.
B
De foto is een ongeschreven historische bron waaruit je informatie kunt halen over de mechanisatie van de landbouw in Nederland.
C
De foto komt uit de tijd dat de mechanisatie pas was begonnen en de eerste landbouwmachines net op de markt waren gekomen.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 31 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
De groei van de wereldhandel was belangrijk voor de industrialisatie van Nederland.
B
De industrialisatie van Nederland had weinig effect op de landbouw en de dienstensector.
C
Doordat de landbouwsector groeide waren er steeds meer landarbeiders nodig.
D
Nederland was een van de eerste geïndustrialiseerde landen in Europa.

Slide 32 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
huisnijverheid
C
beleggers
D
dienstensector

Slide 33 - Quiz

Wat kon je zeggen over de huizen in een industriestad?
A
Ze waren klein, maar wel netjes
B
Er werd goed nagedacht over de uitbreiding van de stad
C
Het was vies, klein en rommelig
D
Er waren geen huizen

Slide 34 - Quiz

En nu?
Leren voor de toets, tips:
Lees paragraaf 1 tm 2 nogmaals.
Check of je de leerdoelen uit de studiewijzer onder de knie hebt, zet ze in de vragende vorm en geef antwoord.
Doe lessen in Lesson-Up nogmaals.
Bekijk de filmpjes uit de studiewijzer. 
Maak de vragen in je online werkboek.
Maak de oefentoets in je online werkboek. 

Slide 35 - Slide