H4 Korte samenvatting

H4
Leerdoelen H4P1
Leerdoelen H4P2
Leerdoelen H4P3
Leerdoelen H4P3
rekenen met eenheden

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H4
Leerdoelen H4P1
Leerdoelen H4P2
Leerdoelen H4P3
Leerdoelen H4P3
rekenen met eenheden

Slide 1 - Slide

Leerdoelen H4P1
  1. Ik kan uitleggen hoe je een gesloten stroomkring maakt.
  2. Ik kan de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen.
  3. Ik kan het verschil tussen geleiders en isolatoren beschrijven.
  4. Ik kan een aantal geleiders en isolatoren benoemen.
  5. Ik kan uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.

Slide 2 - Slide

  1. Ik kan uitleggen hoe je een gesloten stroomkring maakt.
  2. Ik kan de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen.
  3. Ik kan het verschil tussen geleiders en isolatoren beschrijven.
  4. Ik kan een aantal geleiders en isolatoren benoemen.
  5. Ik kan uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
Spanningsbron + Snoer/kabel + lampje/onderdeel

Geleiders: Laten stroom goed door. (Meeste metalen en opgeloste zouten)
Isolatoren laten stroom moeilijk door. (Plastic, hout, steen, kunststof)

Stroomsterktemeter

Slide 3 - Slide

Leerdoelen H4P2
  1. Ik kan een aantal spanningsbronnen noemen.
  2. Ik kan uitleggen wat spanning is.
  3. Ik kan beschrijven hoe je spanning meet.
  4. Ik kan uitleggen wat stroomsterkte is.
  5. Ik kan de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
  6. Ik kan van enkele veelvoorkomende spanningsbronnen aangeven of deze veilig of onveilig zijn.
  7. Ik kan beschrijven wat je nodig hebt om apparaten die op een lagere spanning werken op een stopcontact te kunnen aansluiten.

Slide 4 - Slide

  1. Ik kan een aantal spanningsbronnen noemen.
  2. Ik kan uitleggen wat spanning is.
  3. Ik kan beschrijven hoe je spanning meet.
  4. Ik kan uitleggen wat stroomsterkte is.
  5. Ik kan de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
  6. Ik kan van enkele veelvoorkomende spanningsbronnen aangeven of deze veilig of onveilig zijn.
  7. Ik kan beschrijven wat je nodig hebt om apparaten die op een lagere spanning werken op een stopcontact te kunnen aansluiten.
Batterij, accu, dynamo, powerbank, stopcontact, zonnepaneel, aggregaat enz.
Spanning is de hoeveelheid Volt wat door een snoer/onderdeel gaat. (spanningsmeter)
Stroomsterkte is de hoeveelheid deeltjes wat per seconde door een snoer/onderdeel gaat. (Ampèremeter)



Transformator OF weerstanden

Slide 5 - Slide

Leerdoelen H4P3
  1. Ik kan de symbolen benoemen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
  2. Ik kan  het verschil uitleggen tussen een serie- en parallelschakeling.
  3. Ik kan  het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
  4. Ik kan  uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
  5. Ik kan  de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.

Slide 6 - Slide

  1. Ik kan de symbolen benoemen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
  2. Ik kan het verschil uitleggen tussen een serie- en parallelschakeling.
  3. Ik kan het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
  4. Ik kan uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
  5. Ik kan de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.
Batterij, snoer, lamp, schakelaar, spanningsmeter, ampèremeter, motor, LED, bel/zoemer, stopcontact.

Serie
Parallel
Stroomsterkte is overal hetzelfde (A)
Stroomsterkte is verdeeld (A)
Spanning is verdeeld (V)
Spanning is overal hetzelfde (V)
1 weg van + naar - mogelijk
Meerdere wegen van + naar - mogelijk
1 lampje kapot dan gaat de rest uit
1 lampje kapot dan blijft de rest aan

Slide 7 - Slide

Leerdoelen H4P4
  1. Ik kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Ik kan  het vermogen van een apparaat berekenen.
  3. Ik kan  uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
  4. Ik kan de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen.

Slide 8 - Slide

  1. Ik kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Ik kan het vermogen van een apparaat berekenen.
  3. Ik kan uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
Vermogen is de hoeveelheid energie wat het apparaat per seconde gebruikt.


Slide 9 - Slide

C=I*t
C=Capaciteit in milliampère-uur (mAh)
I=Stroomsterkte in milliampère (mA)
t=tijd in uren (h)

Slide 10 - Slide

rekenen met eenheden
kilo is keer 1 000                                        
mili is delen door 1 000                          

2km = 2000m
2.5 kV = 2500V
40mA = 0.04A


Slide 11 - Slide

Vragen?

Slide 12 - Mind map