uitleg zwakke ww+alle lidwoorden+ein-groep

1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers : het probleem

öffn
atm


zeichn

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 4 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers: de oplossing

öffn
regn


atm


e
e


e

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

voltooid deelwoord?
uitlegfilmpje over het vormen van het voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden in het Duits.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Video

onbepaald lidwoord
ein of eine?
kein of keine?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

EEN = EIN of EINE
EEN wordt vertaald naar ein of eine
ein = mannelijk en onzijdig
eine = vrouwelijk
(krijgt dus een -e) 

Slide 12 - Slide

GEEN = KEIN of KEINE
GEEN wordt vertaald naar "kein of keine"
kein = mannelijk en onzijdig
keine = vrouwelijk of meervoud (let op! EINE kan nooit meervoud zijn)
(krijgt dus een -e) 

Slide 13 - Slide

weet je nog?
Er bestaan 2 grote woordgroepen in het Duits:

  • DER - Gruppe
  • EIN - Gruppe

Slide 14 - Slide

DER - Gruppe
Welke (lid)woorden horen bij deze groep?

  • DER
  • DIE
  • DAS
  • DIE

Slide 15 - Slide

EIN - Gruppe
Welke (lid)woorden horen bij deze groep?

  • EIN / EINE
  • KEIN / KEINE
  • mein-,dein-,sein-,ihr-,sein-,unser-,euer-,ihr-,Ihr-
  •  (ich)  (du) (er)   (sie)  (es) (wir)  (ihr)   (sie) (Sie
  • mijn   jouw  zijn   haar  zijn  ons    jullie  hun  U

Slide 16 - Slide

het bezittelijk voornaamwoord

Vandaag ga je het bezittelijk voornaamwoord in het Duits leren.
Maar wat is eigenlijk het bezittelijk voornaamwoord?
Kijk naar het volgende uitlegfilmpje.
  

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Let op!!!

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord:


Das ist ein Fahrrad.  = Das ist mein Fahrrad

Das ist eine Schule = Das ist meine Schule


Slide 19 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:

ENKELVOUD

ik -   mijn -   mein

jij -   jouw - dein

hij -  zijn -   sein

zij -  haar - ihr

het - zijn - sein



Slide 20 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.

MEERVOUD:

wij -  ons/onze - unser

jullie -     jullie -   euer

zij -      hun -        ihr

u -          uw -         Ihr



Slide 21 - Slide

und jetzt üben......



Noteer je antwoorden eerst in je schrift en kijk daarna of je het goed had........

vergeet niet om de bezittelijke voornaamwoorden uit je hoofd te leren!! (beide kanten op)

Slide 22 - Slide

Ergänze die Verben in der richtigen Form:
lachen       Sie (ev) ........... den ganzen Tag.
spielen      Ich ............ seit 3 Jahren Gitarre.
rasen         Du ........... viel zu schnell!
lassen        Ihr ......... das bitte sein!
geben        Wir ..........dem Hund einen Ball.
hassen       Er .......... diese Aufgaben.
schreiben   Frau Müller, bitte ............... Sie !

Slide 23 - Slide

Lösung
  • lacht
  • spiele
  • rast
  • lasst
  • geben
  • hasst
  • schreiben 

Slide 24 - Slide

der,die oder das?
Noteer je antwoorden eerst in je schrift en kijk daarna of je het goed had........

Slide 25 - Slide

.......Kuh
.......Mann
.......Reise
.......Haus
.......Freiheit
........Kind
.......Arzt
.......Bruder
.......Freund
........Träume (mv)
.........Erinnerung
.........Mappe
.........Hahn
..........Handy
..........Mädchen

Slide 26 - Slide

  • die
  • der
  • die
  • das
  • die
  • das
  • der
  • der
  • der
  • die
  • die
  • die
  • der
  • das
  • das 

Slide 27 - Slide

ein/eine oder kein/keine
(een)    Darf ich bitte ........ Suppe(v) haben?
(geen)  Ich habe jetzt ....... Zeit (v).
(geen)  Wir erwarten ......... Probleme (mv).
(een)    Er hat ........ Auto (o) gekauft.
(een)    ..... Onkel (m) von mir ist sehr nett.
(geen)  Ich mag ......... Spaghetti. (mv)

Slide 28 - Slide

Lösung
  • eine 
  • keine
  • keine
  • ein
  • ein
  • keine

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link