Thema 2 - dag 7


Thema 2

bellen en mailen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


Thema 2

bellen en mailen

Slide 1 - Slide

's avonds
  • in de avond
  • van 18.00 - 0.00 uur
  • zin: Ik drink 's avonds altijd melk.
  • zin: 's Avonds is het donker. 
2

Slide 2 - Slide

's middags
  • in de middag
  • van 12-18 uur
  • zin: De leerlingen zijn            's middags vrij. 
3

Slide 3 - Slide

's nachts
  • in de nacht
  • van 0.00 - 6.00 uur
  • zin: Ik droom 's nachts leuke verhalen. 
4

Slide 4 - Slide

straks
  • later
  • duurt nog even
  • zin: Straks mogen we naar huis.
  • zin: We gaan straks quizlet live doen. 
38

Slide 5 - Slide

sturen
  • zorgen dat iemand iets krijgt
  • post of mensen 
  • ik stuur - wij sturen
  • zin: Ik stuur een brief.
  • zin: Hij stuurt de man door naar het ziekenhuis.
39

Slide 6 - Slide

het telefoonnummer
  • de cijfers die je indrukt op een telefoon om iemand op te bellen 
  • telefoonnummers
  • zin: Geef nooit je telefoonnummer aan iemand die je niet kent. 
39

Slide 7 - Slide

Ik ga ................. niet naar school.
2

A
's mogens
B
's morgens
C
's avonds
D
's avons

Slide 8 - Quiz

We zijn om 14.20 uur klaar op school.
Het is dan ................
3
A
's nachts
B
's middags
C
's ochtends
D
's avonds

Slide 9 - Quiz

Zoek het goede woord voor :
in de middag

3
A
smiddags
B
s' middags
C
's middags
D
's midags

Slide 10 - Quiz

De tijd tussen 0:00 - 6:00 uur
4
A
's nachs
B
s'nachts
C
's morgens
D
's nachts

Slide 11 - Quiz

Maak een zin met het woord:
's nachts
4

Slide 12 - Open question

Ik ga niet nu maar .................. naar de wc.
38
A
september
B
nooit
C
straks
D
starks

Slide 13 - Quiz

Het woord 'straks' betekent :
38

Slide 14 - Open question

Wat of wie kun je sturen ?
39
A
je broertje
B
een What's app bericht
C
de groeten
D
een mail

Slide 15 - Quiz

Schrijf de 6 goede vormen van het werkwoord 'sturen':
ik ........, jij ...... , hij/zij ..........., wij ............, jullie..........., zij .............
39

Slide 16 - Open question