Nederlandse Spreekwoorden

• Maatschappelijke zorg
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlandse spreekwoorden

A: Iets aan de kaak stellen
B: Iets aan de haak stellen

1. Juist
2. Juist

Openbaar maken dat je iets verkeerd of slecht vindt

A: De hond in de pot vinden
B: De hond in de pan vinden

1. Juist
2. Juist

ergens aankomen waar het eten al op is

A: Weten wat voor vlees je in de kuip hebt
B: Weten wat voor vlees je in het vat hebt.

1. Juist
2. Juist

Weten met wat voor iemand je te doen hebt

A: Gelijke monniken, gelijke mensen
B: Gelijke monniken, gelijke kappen

1. Juist
2. Juist

Je moet mensen die gelijk zijn/in dezelfde situatie zitten hetzelfde behandelen.

A: De weg van de meeste weerstand
B: De weg van de minste weerstand

1. Juist
2. Juist

de gemakkelijkste oplossing kiezen

A: kaf van het koren scheiden
B: kop van het koren scheiden

1. Juist
2. Juist

het slechte van het goede scheiden

A: er geen doekjes omwinden
B: er geen koekjes omwinden

1. Juist
2. Juist

precies zeggen wat je van iets iets vindt; de (harde) waarheid vertellen

A: iemand tegen je in het harnas werpen
B: iemand tegen je in het harnas jagen

1. Juist
2. Juist

iets zeggen of doen waardoor de ander boos wordt

A: de handdoek in de ring werpen
B: de doek in de ring werpen

1. Juist
2. Juist

het opgeven

A: dat is van de baan
B: dat is van de laan

1. Juist
2. Juist

dat gaat niet door

A: veel in zijn brein hebben
B: veel in zijn mars hebben

1. Juist
2. Juist

veel kunnen, veel kennis hebben

A: iets voor de boeg hebben
B: iets voor de boei hebben

1. Juist
2. Juist

iets nog moeten doen

A: roeien met de roeien die je hebt
B: roeien met de riemen die je hebt

1. Juist
2. Juist

je moet je redden met de (hulp)middelen die je hebt

A: je moet het ijzer smelten als het heet is
B: je moet het ijzer smeden als het heet is

1. Juist
2. Juist

je moet het juiste moment benutten om iets te doen of te zeggen

A: alles/iedereen over één kam scheren
B: alles/iedereen over één kamp scheren

1. Juist
2. Juist

alles/iedereen op dezelfde manier behandelen

A: de spijker op de kop slaan
B: de spijker op de mok slaan

1. Juist
2. Juist

het precies goed raden; precies zeggen hoe het zit

A: beter een goede buur dan een verre vriend
B: beter een goede buur dan een verre vijand

1. Juist
2. Juist

iemand die dichtbij is kan je beter helpen, ook al is dat niet je beste vriend

A: het moet uit de lengte of de breedte komen
B: het moet uit de lengte en de breedte komen

1. Juist
2. Juist

het moet hoe dan ook geregeld/betaald worden

A: de kogel is door de kerk
B: de kogel is langs de kerk

1. Juist
2. Juist

na (lang) overleg is de beslissing genomen

A: geld over de bok gooien
B: geld over de balk gooien

1. Juist
2. Juist

geld verspillen

A: je hand voor iemand in het vuur steken
B: je vinger voor iemand in het vuur steken

1. Juist
2. Juist

geld verspillen

A: iets in de doofpot stoppen
B: iets in de theepot stoppen

1. Juist
2. Juist

ervoor zorgen dat iets niet bekend wordt, dat ergens niet over wordt gepraat

A: je moet geen slapende honden wakker maken
B: je moet geen slapende katten wakker maken

1. Juist
2. Juist

A: blaffende honden bijten
B: blaffende honden bijten niet

1. Juist
2. Juist

A: als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel
B: als de kat van huis is, dansen de muizen op de bank

1. Juist
2. Juist

A: een kat in de zak kopen
B: een kat in de bak kopen

1. Juist
2. Juist

A: als er een schaap over de dam is volgen er meer
B: als er een man over de dam is volgen er meer

1. Juist
2. Juist