Leren SO Voortplanting

Seksualiteit
Alle gedachten, gevoelens en handelingen die met seks te maken hebben. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Seksualiteit
Alle gedachten, gevoelens en handelingen die met seks te maken hebben. 

Slide 1 - Slide


Je moeder een knuffel geven
A
wel seksualiteit
B
geen seksualiteit

Slide 2 - Quiz


Kijken naar porno
A
wel seksualiteit
B
geen seksualiteit

Slide 3 - Quiz


Zoenen met een partner
A
wel seksualiteit
B
geen seksualiteit

Slide 4 - Quiz

Seksualiteit functies:
  • Lust / genot
  • Intimiteit (speciaal, in een relatie)
  • Kinderen krijgen 

Slide 5 - Slide

Seks hebben vanwege het fijne gevoel.
A
intimiteit
B
lustbeleving
C
voortplanting

Slide 6 - Quiz

Seks hebben, omdat je graag een baby wilt.
A
intimiteit
B
lustbeleving
C
voortplanting

Slide 7 - Quiz

Seks hebben met iemand, omdat je van die persoon houdt
A
intimiteit
B
lustbeleving
C
voortplanting

Slide 8 - Quiz

Wensen en grenzen
- Wensen is wat jij wilt
- Grenzen is wat jij NIET wilt of niet fijn vindt
- Wensen en grenzen zijn persoonlijk
- Respecteer iemands grenzen!

Slide 9 - Slide

Ongewenst gedrag
- Ongewenste intimiteiten
- Seksueel geweld
- Aanranding, verkrachting en incest
- Loverboy

Slide 10 - Slide

Diversiteit
Iedereen is anders; je uiterlijk, kledingstijl, geloof, gedrag, etc. Toch horen we graag ergens
bij. Zo ontstaan er veel verschillende groepen.

Slide 11 - Slide

Geslacht en gender
               Het geslacht (man, vrouw of intersekse) herken je aan lichamelijke geslachtskenmerken, zoals een penis of een vulva. Het gender van iemand zijn de eigenschappen, hoe
iemand zich gedraagt en voelt.

Slide 12 - Slide


Welke bewering over gender is juist?


A
Gender geeft aan wat je seksuele oriëntatie is.
B
Gender bestaat uit eigenschappen en gedragingen
C
Gender is hetzelfde als het geslacht dat je hebt.

Slide 13 - Quiz

Seksuele oriëntatie
heteroseksueel 
homoseksueel of lesbisch
biseksueel 
 aseksueel


Slide 14 - Slide

Wanneer is iemand Bi seksueel
A
Als iemand geen voorkeur heeft voor een geslacht of gender
B
Als iemand zich aangetrokken voelt tot hetzelfde geslacht
C
Als iemand zich aangetrokken voelt tot mannen en vrouwen
D
Als iemand zich niet seksueel aangetrokken voelt tot anderen

Slide 15 - Quiz

Wanneer is iemand Aseksueel
A
Als iemand geen voorkeur heeft voor een geslacht of gender
B
Als iemand zich aangetrokken voelt tot hetzelfde geslacht
C
Als iemand zich aangetrokken voelt tot mannen en vrouwen
D
Als iemand zich niet seksueel aangetrokken voelt tot anderen

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

De ovulatie of eisprong gebeurt elke.......
A
Week
B
2 weken
C
3 weken
D
4 weken of 28 dagen

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

De menstruatiecyclus duurt 28 dagen. Wanneer is de eisprong?
A
Dag 1
B
Dag 1 t/m 4
C
Dag 14
D
Dag 29/1

Slide 21 - Quiz

Wanneer is een vrouw het meest vruchtbaar?
A
Tijdens de menstruatie
B
Rondom de eisprong
C
Vlak na de menstruatie
D
Vlak voor de menstruatie

Slide 22 - Quiz

Op de kalender staan de dagen van de menstruatie rood omcirkeld.
Op welke datum is de eisprong?
A
9 juli
B
12 juli
C
16 juli
D
31 juli

Slide 23 - Quiz

Als het eitje NIET is bevrucht door een zaadcel dan.......
A
wordt een vrouw ongesteld
B
is een vrouw zwanger
C
dan is een vrouw in de overgang
D
wordt het eitje nog een maand bewaard

Slide 24 - Quiz

De bevruchting
De kop van één zaadcel dringt de eicel binnen. Het celmembraan van de eicel wordt ondoordringbaar voor ander spermacellen. 

Slide 25 - Slide

De bevruchting

Slide 26 - Slide

Zaadcellen zwemmen naar de eicel
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Als de eicel WEL is bevrucht door een zaadcel dan.......
A
wordt een vrouw ongesteld
B
is een vrouw zwanger
C
dan is een vrouw in de overgang
D
wordt het eitje nog een maand bewaard

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Bevruchting gebeurt altijd in ......
A
de eileider
B
de eierstok
C
de vagina
D
de baarmoeder

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video


Welk voorbehoeds-middel is dit?
A
condoom
B
de pil
C
vrouwencondoom
D
spiraaltje

Slide 32 - Quiz