This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley
Slide 2 - Quiz
Programma:
Terugblik Matilda
Terugblik diagnostische toets
Terugblik theorie
Begrijpend lezen met OV - slim
Lesvragen en lesdoelen:
Signaalwoorden die een opsomming aan geven zijn...
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven zijn...
Signaalwoorden die tijdsvolgorde aangeven zijn...
BK1B:
Latino - Asha - Mohammed - Britney boekje inleveren
Latino - proefwerk inhalen
BK1C:
Jayden proefwerk inhalen en boekje inleveren
Herkansen? Maandag en dinsdag 15:00 bij mevrouw Renders.
Slide 3 - Slide
Tekstdoel: het doel van de schrijver van een tekst
Informeren
Amuseren
Instructie
de lezer informatie geven
De lezer vermaken (zorgen voor plezier/ ontspanning)
De lezer uitleg geven in stappen, hoe je iets moet doen.
Aan de bron van een tekst kan je zien of het tekstdoel informeren is.
Teksten die je willen informeren vind je bijvoorbeeld in kranten, op websites van kranten en in schoolboeken.
Wanneer de schrijver je wilt informeren, is de bron ook betrouwbaar. Dit betekent dat je meerdere bronnen over het verhaal kunt vinden. Je weet dan dat de informatie klopt.
De schrijver wil je amuseren met boeken, stripboeken, tijdschriften maar ook verhalen op Instagram en Facebook.
Verhalen om te amuseren hoeven niet echt of waargebeurd te zijn.
In een instructie wordt stap voor stap uitgelegd hoe je iets kan doen.
Iedere stap van een instructie begint met een werkwoord (doe-woord).
Een instructie kan geschreven zijn, maar er zijn ook instructies waarbij vooral plaatjes worden gebruikt. Voorbeelden van instructies zijn: recepten en handleidingen.
Slide 4 - Slide
Welke tekstsoort hoort bij welk tekstdoel?
Instructie
Amuseren
Informeren
Slide 5 - Drag question
Wat is het tekstdoel?
Slide 6 - Open question
Wat is het tekstdoel?
Slide 7 - Open question
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden. Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen.
Voorbeelden van verwijswoorden die naar personen of dingen verwijzen:
hij, zij, het , hem. hun, deze , die , dit, dat, wat
Roos bakt een taart. Ze is benieuwd hoe die smaakt.
Ze verwijst hier naar Roos.
Die verwijst hier naar een taart.
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een mens, dier of ding.
Je kan hier de of het voor zetten:
Bijvoorbeeld: de tafel
het meisje
In een tekst staan vaak nog meer verbanden (hoe de tekst met elkaar te maken heeft). Je kunt een tekst pas goed begrijpen als je deze verbanden ziet en begrijpt.
Signaalwoorden zijn speciale woorden die je helpen om een bepaald verband te signaleren, op te merken.
Signaalwoorden kunnen de volgende verbanden aangeven:
Opsomming
Tegenstelling
Tijdsvolgorde
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen zinnen of alinea's.
Extra
Slide 8 - Slide
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan
Slide 9 - Quiz
In stap 1 staat het signaalwoord 'eerst'.
Wat voor verband geeft dit signaalwoord aan?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
Slide 10 - Quiz
'Maar' is een signaalwoord voor een...
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Argument
Slide 11 - Quiz
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat
dus
hoewel
hij
zij
die
dat
Slide 12 - Drag question
Signaalwoorden van vergelijking
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van reden
net zo als
maar
daarom
want
in vergelijking met
toch
Slide 13 - Drag question
OV-SLIM
Slide 14 - Slide
Klaar:
Verwerking:
Ga via de online lesmethode naar Talent
Hoofdstuk 4 - paragraaf lezen (4.3)
Maak de volgende opdrachten:
3 t//m 14
16 t/m 20
Slide 15 - Slide
Nakijken
1. A: Wakker … komen (r. 7-9)
2. D: van mening veranderen
3. C: een route van 95 000 kilometer
4. a: Om ervoor te zorgen dat hij de auto kon opladen en ergens kon overnachten.
b: daarom
5. A. een tegenstelling en een oorzaak
6. B: Wat heeft Wiebe Wakker vooral geleerd van zijn reis?
7. C: mag je auto niet teveel omgebouwd zijn.
E: mag je niet langer dan twee weken stilstaan.
8. Het is Wiebe Wakker gelukt om in drie jaar tijd met een elektrische auto van Nederland naar Australië te rijden dankzij de hulp van velen.