Lijdend voorwerp

Tas tegen de gele muur en spullen op tafel. Herhaling voorzetsels en lijdend voorwerp
timer
5:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Tas tegen de gele muur en spullen op tafel. Herhaling voorzetsels en lijdend voorwerp
timer
5:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen

- Je weet wat een voorzetsel is.
- Je weet wat het lijdend voorwerp is



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Twee soorten grammatica
Woordsoorten

Zinsdelen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Twee soorten grammatica
Woordsoorten:
lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, telwoord, werkwoord

Zinsdelen:
persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp

Slide 4 - Slide

This item has no instructions




Het voorzetsel

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke voorzetsels ken je?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep in de tuin


Hij liep de tuin in
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Draai de spinner en maak een zin met het voorzetsel dat wordt getoond.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

[...1...] de stad is een gracht. 
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen. 
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden. 
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de 
juiste plek in het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Herhalen


Het lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
  • Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Zoek de zinsdelen

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:

De dokter heeft aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 14 - Slide

Wijs iemand aan
Zoek de zinsdelen

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:

De dokter l heeft l aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 15 - Slide

Wijs iemand aan
Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van de werkwoorden


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van de werkwoorden


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik l gegeven.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Zoek de zinsdelen
Stap 3: welke woorden kunnen voor de persoonsvorm staan? Verander de volgorde van de zin.

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven

Slide 18 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Zoek de zinsdelen

De dokter | heeft| aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Nu heb je de zinsdelen gevonden 

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Zoek de zinsdelen
  • Stap 1: zoek de persoonsvorm.

  • Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde. Het volledige wwg is één zinsdeel

  • Stap 3: verander de volgorde binnen de zin. Alles dat voor de persoonsvorm staat of kan staan, is een zinsdeel.


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp en hoe vind je het?

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp (lv)
Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Ook voor het lv is er een vraag die je kan gebruiken: 
Wie/wat + wg + ow = lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp (lv)
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions