This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Wat gaan we doen vandaag/deze week
Brieven schrijven formeel/informeel
Herhaling tussenvoegels -en of -s?
Instructie: aan elkaar of los
Aan de slag !
Slide 1 - Slide
Opbouw formele en informele brief
Inleiding: waarom schrijf je deze brief
Middenstuk/kern: stel hierin je vragen en geef verdere uitleg.
Afsluiting: spreek hierin je verwachtingen uit, nieuwe afspraak en passende afsluiting (passend bij formeel/informeel).
Slide 2 - Slide
Opdracht informele mail
Samen met een klasgenoot zou je morgen aan de slag gaan om een presentatie voor te bereiden. Nu is er gister tijdens het eten een stukje van je tand afgebroken waardoor je nu onverwachts naar de tandarts moet. Je stuurt haar een e-mail om haar te vertellen dat je niet kunt komen. Daarnaast vraag je haar of zij alvast wat informatie op kan zoeken zodat jullie niet in tijdnood komen voor de presentatie.
Opdracht informele brief
Slide 3 - Slide
Wat moet er in de mail staan?
Je geeft aan dat je niet kunt komen bij jullie afspraak
Je geeft de reden waarom je niet kunt komen
Je geeft aan wat jij wilt dat zij alvast doet ter voorbereiding op jullie presentatie
Je geeft aan wat jij zelf gaat doen ter voorbereiding op jullie presentatie
Je doet een voorstel voor een nieuwe datum en tijd om af te spreken.
Wat moet er in de brief staan?
Slide 4 - Slide
Formele taal
Formele taal:
Het taalgebruik is formeel als je schrijft voor mensen die je niet kent.
De tekst gaat dan meestal over zakelijke dingen.
Als je formeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'u' en is je toon beleefd.
Je woordkeus bepaalt de toon van de tekst.
Slide 5 - Slide
Aanhef : formele brief
Als je de naam weet:
Geachte heer Janssen
Geachte mevrouw Janssen
Geachte heer of mevrouw Janssen
Als je de naam niet weet:
Geachte heer, geachte mevrouw
Geachte heer of mevrouw
Slide 6 - Slide
Afsluiting
Formele taal:
Met vriendelijke groet,
Slide 7 - Slide
Weet je het nog?
tussenvoegsels -en of s?
Slide 8 - Slide
beer + trots
A
berentrots
B
beretrots
Slide 9 - Quiz
glas + wasser
A
glazewasser
B
glazenwasser
Slide 10 - Quiz
tarwe+meel
A
tarwemeel
B
tarwenmeel
Slide 11 - Quiz
Lesdoel
Na de les van vandaag kun je:
Woorden op de juiste manier spellen: aan elkaar of los.
Slide 12 - Slide
Aan elkaar of los?
Wanneer gebruik je nu een koppelteken (-) en wanneer schrijf je iets aan elkaar?