Quiz eerste en tweede wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog duurde van..... tot....
A
1913-1915
B
1914-1918
C
1920-1929
D
1900-1914
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

De Eerste Wereldoorlog duurde van..... tot....
A
1913-1915
B
1914-1918
C
1920-1929
D
1900-1914

Slide 1 - Quiz

Er waren twee groepen bondgenoten. De.... en de....
A
Centralen en de Leiders
B
Centralen en de Verenigde Landen
C
Centralen en de Geallieerden

Slide 2 - Quiz

Duitsland hoorden bij de Centralen, net als....
A
Belgie
B
Frankrijk
C
Oostenrijk-Hongarije

Slide 3 - Quiz

Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog
A
onderdeel van de Geallieerden
B
onderdeel van de Centralen
C
Neutraal

Slide 4 - Quiz

Welk land werd aangewezen als de grote verliezer ?
A
Frankrijk
B
Rusland
C
Engeland
D
Duitsland

Slide 5 - Quiz

Duitsland moest herstelbetalingen doen aan de winnaars. Ze moesten ook:
A
alle criminelen opsluiten
B
grondgebied en kolonien afstaan
C
ontwapend worden

Slide 6 - Quiz

Wapenwedloop betekent:
A
Strijden / laten zien wie de beste wapens had.
B
Mosterdgas, traangas,
C
alle wapens moeten worden ingenomen

Slide 7 - Quiz

In 1929 was er een.....
A
beurskrach (economie stortte in)
B
Hitler kwam aan de macht
C
Hitler viel Polen binnen

Slide 8 - Quiz

Een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog was:
A
De herstelbetalingen van Duitsland
B
economische crisis
C
politieke crisis

Slide 9 - Quiz

De snelle manier van oorlog voeren, noem je:
A
Blitzkrieg
B
Aanvalsoorlog
C
Wapenwedloop

Slide 10 - Quiz

Nederland gaf zich snel over aan de Duitsers omdat:
A
Duitsland Amsterdam had gebombardeerd
B
Duitsland Rotterdam had gebombardeerd

Slide 11 - Quiz

Vanaf wanneer tot wanneer speelt de tweede wereldoorlog zich af
A
1939-1945
B
1940-1945
C
1919-1939
D
1933-1945

Slide 12 - Quiz

Met de inval in welk land begon de tweede wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 13 - Quiz

Wanneer werd Hitler kanselier
A
1933
B
1929
C
1922
D
1932

Slide 14 - Quiz

Welke reden van Hitler om de Sovjet-Unie aan te vallen is niet juist?
A
Hitler wilde meer grond voor de Duitsers
B
Hitler haatte het communisme
C
Hitler had producten nodig voor de oorlog
D
Sovjet-Unie wilde niet samenwerken

Slide 15 - Quiz

Waarom tekende Stalin het molotov ribbentrop-pact?
A
Hij was bevriend met Hitler
B
Hij had tijd nodig om het leger op te bouwen
C
Stalin was bang voor Hitler
D
Stalin wilde samen met Hitler Europa veroveren

Slide 16 - Quiz

Hoe wordt de overname van Oostenrijk genoemd?
A
Anschluss
B
Conferentie van Munchen
C
Kamikaze
D
D-Day

Slide 17 - Quiz

Op de conferentie van Munchen wordt besloten dat Oostenrijk bij Duitsland hoort
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Welke groep wordt niet aangesproken door de ideeën van de NSDAP?
A
Werklozen
B
Middenstanders
C
Eigenaren grote bedrijven
D
Communisten

Slide 19 - Quiz

A. Rijksdagbrand
B. Hitler rijkskanselier
C. verkiezingen 1933
D. Machtigingswet
A
A B D C
B
B D C A
C
D A C B
D
C B A D

Slide 20 - Quiz

Door welke gebeurtenis eindigde WO II?
A
De atoombom op Nagasaki
B
De val van Berlijn
C
D-Day
D
Operatie Market-Garden

Slide 21 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
A
Nationalisme
B
Holocaust
C
Propaganda
D
Antisemitisme

Slide 22 - Quiz

Waar staat de naam D-Day voor?
A
Decision-Day
B
Decisive-Day
C
Difficult-Day
D
Dark-Day

Slide 23 - Quiz

Welke gebeurtenis vond eerder plaats?
A
D-day
B
hongerwinter

Slide 24 - Quiz

De slag om Stalingrad begon in
A
1941
B
1942
C
1940
D
1943

Slide 25 - Quiz

Wat of wie herdenken wij op 4 mei??

A
Alle oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien
B
Het begin van de Tweede Wereldoorlog
C
Het einde van de Tweede Wereldoorlog
D
De Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien

Slide 26 - Quiz