2021_week41_2v_les1_Letzte Fragen SO und Wörterbingo

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
  • leg een potlood op tafel
  • leg je laptop gesloten op tafel

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?

  • Hausaufgaben kontrollieren 
  • Bingo
  • Üben für das SO und letzte fragen
  • 5 Minuten Freizeit

  • Abschluss

Slide 3 - Slide

Lernziel
am Ende der Stunde.....................

  • kan je een zin ontleden door het maken van opdrachten
  • weet je bij welke persoonlijke voornaamwoorden en hoe de klinker van een sterk werkwoord veranderd
  • kan je door de BINGO tenminste 10 Duitse woorden opnoemen



Slide 4 - Slide

Hausaufgabenkontrolle
  • Bas
  • Evi G
  • Jedidja
  • Levi
  • Sam

Slide 5 - Slide

Wörter
  • das Abendessen
  • der Zucker
  • zubereiten
  • wunderschön
  • die Öffnungszeiten
  • gemütlich
  • das Messer
  • die Flasche
  • die Küche
  • das Geschäft
  • damals
  • das Getränk
  • das Frühstück
  • insgesamt
  • das Mineralwasser
  • das Gemüse
We nemen samen de Nederlandse vertaling  van de Duitse woorden door. 

Let goed op want zometeen moet je er 9 uit je hoofd op kunnen schrijven.

Slide 6 - Slide

  • de groente
  • het mineraalwater
  • de suiker
  • in totaal
  • toen
  • het mes
  • de keuken
  • het ontbijt
  • prachtig
  • klaarmaken
  • de openingstijden
  • het drankje
  • het avondeten
  • de fles
  • gezellig
  • de winkel
Wie heeft als eerste een volle kaart.

Slide 7 - Slide

Ontleden
Lastig
Makkelijk
Volg de 
uitleg!
Maak de opdrachten die op het bord staan!

Slide 8 - Slide

Ontleden
Hoe vind je het onderwerp
1e naamval? 


Hoe vind je het meewerkend 
voorwerp 3e naamval?

Hoe vind je het lijdend voorwerp 
4e naamval?
  • Wie of wat + gezegde (persoonsvorm) een persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen. Je kan het zinsdeel vervangen door hij.
  • AAN/VOOR WIE +gezegde+onderwerp. Aan hem of voor hem.
  • WAT+ gezegde+onderwerp. Je kan het zinsdeel vervangen door hem.

Slide 9 - Slide

Beispiele
Onderwerp: De man geeft de vrouw een kus. 
Wie geeft?

Meewerkend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus. 
AAN WIE geeft de man?

Lijdend voorwerp: De man geeft de vrouw een kus.
Wat geeft de man?

Slide 10 - Slide

Hoe kan ik weten hoe ik het woord voor het zelfstandig naamwoord moet veranderen?
der-Gruppe

Slide 11 - Slide

ein-Gruppe

Slide 12 - Slide

Beispiel

Slide 13 - Slide

An die Arbeit
  • Machen online: 
Lektion 3.4 , Aufgabe 13b, 13c, 14
Lektion 3.5, Aufgabe 1
  • Hilfe: Grammatik C (zie het schema aan de linkerkant van de vragen)
  • Wie? Zelfstandig. Ik loop na de uitleg rond voor vragen
  • Fertig? Versterk jezelf bij Kapitel 3 

Slide 14 - Slide

Sterke werkwoorden
Lastig
Makkelijk
Volg de 
uitleg!
Maak de opdrachten die op het bord staan!

Slide 15 - Slide

An die Arbeit
  • Machen online: 
Wiederholung starke Verben: Kapitel 3.2, 
Aufgaben 11, 12, 13 und 14

  • Wie? Zelfstandig. Ik loop na de uitleg rond om vragen te beantwoorden.
  • Fertig? 
Versterk jezelf Kapitel 3-->

Slide 16 - Slide

Grammatik B: sterke werkwoorden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Dit doe je door ze iedere dag herhaaldelijk op te schrijven!

Slide 20 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 21 - Slide

Freizeit 5 Minuten

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide