Herhaling 4H Rechtsstaat

Herhaling 4H Rechtsstaat
1 / 16
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling 4H Rechtsstaat

Slide 1 - Slide

Een rechtsnorm is:
A
een regel waaraan de wetgeving moet voldoen.
B
een gedragsregel die in een wet is vastgelegd.
C
een norm die algemeen als rechtvaardig wordt ervaren.
D
Een regel dat iedereen rechtsaf moet

Slide 2 - Quiz

I. Sommige regels in een rechtsstaat kunnen ingaan tegen ons gevoel van rechtvaardigheid.

II. Wetten veranderen mee met onze opvattingen.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 3 - Quiz

Welke uitspraak is juist?

I. In een dictatuur heeft de staat het geweldsmonopolie, in een rechtsstaat niet.
II. Agenten hoeven zich in een rechtsstaat niet aan wettelijke regels te houden.
III. Een rechtsstaat is een rechtssysteem waarin burgers door grondrechten beschermd worden tegen machtsmisbruik en willekeur.
IV. In een autoriraire staat worden vrijheden van burgers gerespecteerd.

A
I is juist
B
II is juist
C
III is juist
D
IV is juist

Slide 4 - Quiz

I. De Nederlandse overheid moet zich houden aan de regels die in de grondwet zijn gesteld.

II. In de grondwet zijn ook sociale grondrechten opgenomen.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 5 - Quiz

Volgens het principe van de trias politica:
A
leggen rechters wettelijk vast wat strafbaar is.
B
controleren rechters de beslissingen van de Tweede Kamer.
C
zijn rechters onafhankelijk van de regering
D
bepalen rechters het legaliteitsbeginsel.

Slide 6 - Quiz

I. De vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.

II. Het kiesrecht is een klassiek grondrecht.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 7 - Quiz

I. In het Wetboek van Strafrecht staan de overtredingen en misdrijven.

II. Als verdachte ben je in Nederland schuldig totdat het tegendeel is bewezen.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 8 - Quiz

Hieronder staat een aantal bevoegdheden van de politie.

Voor welke bevoegdheid heeft de politie toestemming nodig?

I. Fouilleren.
II. E-mails van een verdachte bekijken.
III. De telefoon van een verdachte afluisteren.
IV. In beslag nemen van bewijsmateriaal.

A
I, II en III
B
II en III
C
II, III en IV
D
Alleen II

Slide 9 - Quiz

I. De officier van justitie mag alleen seponeren als een verdachte onschuldig is.

II. De officier van justitie mag alleen een transactie aanbieden bij een misdrijf.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 10 - Quiz

Welke van de beweringen is of zijn juist?

I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie.

II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 11 - Quiz

Welke van de beschrijvingen is of zijn juist?

I. De advocaat verdedigt de verdachte door een requisitoir bij te houden.
II. De officier van justitie heeft in de rechtszaak het laatste woord.
III. De rechter kan de verdachte vrijspreken.

A
I is juist, II en III zijn onjuist
B
I en II zijn onjuist, III is juist
C
I en II zijn juist, III is onjuist
D
I, II en III zijn onjuist

Slide 12 - Quiz

Wie kunnen er na een strafzaak in hoger beroep gaan?

I. Het slachtoffer.
II. De officier van justitie.
III. De rechter.
IV. De verdachte.

A
Alleen I en II
B
Alleen I en III
C
Alleen I en IV
D
Alleen II en IV

Slide 13 - Quiz

Een verslaafde die voor de vijftigste keer voor diefstal is gearresteerd, krijgt van de rechter enkele maanden celstraf. Welke doelen van straffen spelen hierbij een belangrijke rol?
A
Vergelding en afschrikking.
B
Beveiliging van de samenleving en voorkomen van eigenrichting
C
Wraak en resocialisatie
D
Beveiliging van de samenleving, vergelding en afschrikking

Slide 14 - Quiz

Welke bepaling(en) uit het strafrecht geldt of gelden voor winkeldieven van veertien jaar?

I. De rechtszittingen vinden achter gesloten deuren plaats.
II. Ze zijn niet aansprakelijk voor hun daden.
III. Een taakstraf is de maximale straf.

A
I en II
B
II en III
C
Alleen I
D
Alleen III

Slide 15 - Quiz

De rechter veroordeelt een automobilist vanwege onverantwoordelijk rijgedrag tot een boete van 1.200euro en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken.

I. De man moet dan de boete betalen en vier weken de gevangenis in.
II. De man kan dan kiezen: de boete betalen of vier weken de gevangenis in.
III. De man moet de boete betalen en als hij binnen een bepaalde proeftijd weer onverantwoordelijk rijdt, zal hij vier weken moeten ‘zitten’.
Welke uitspraak is juist of welke uitspraken zijn juist?

A
I en II zijn juist
B
Alleen I is juist
C
II en III zijn juist
D
Alleen III is juist

Slide 16 - Quiz